* 20. 12. 1786 te Rome, ✝ 30. 10. 1853 aldaar, componist. Leerling van het Cons. della Pietè te Napels (La Barbara en Tritto), zag reeds 1807 te Genua zijn eerste opera La bizzaria d’amore opgevoerd.
Een reeks van verdere opera's volgde te Florence, Rome, Milaan, enz. en van 1824 tot 1833 was hij directeur van de opera te Napels, terwijl hij tevens sedert 1825 professor in het contrapunt aan het kon. cons. was. Van 1832 tot 1850 was hij professor aan het cons. te Palermo, 1852 werd hij benoemd tot kapelmeester aan de St. Pieter te Rome, doch stierf nog geen jaar later. R. componeerde niet minder dan 62 opera's, 21 balletten, 8 oratoria, 4 missen met orkest, 2 dubbelkoormissen a cappella, 4 Requiems waarvan 2 met orkest en een voor 8, en een voor 16 stemmen. Verder een volledig psalmboek in 15 deelen, 4en 8-stemmig, een 16-stemmig Credo, enz. Als contrapuntist was hij ongeëvenaard. Hij schreef b.v. vier 4-stemmige fuga's, die tezamen als één 16-stemmige quadrupelfuga en zes 4-stemmige fuga's, die te zamen als één 24-stemmige sextupelfuga konden worden uitgevoerd. Ook heeft hij een 64-stemmige fuga voor zestien 4-stemmige koren gecomponeerd. Zijn sterkste stuk is evenwel de compositie van drie bijbelsche drama's Potifar, Giuseppe en Giacobbe, die 7 Aug. 1852 te Rome en den volgenden dag achter elkaar op een in drieën verdeeld tooneel tegel ij kert ij d werden ten gehoore gebracht en contrapuntisch zoo nauw samenhingen, dat er theoretisch van samenklank en samenzang was te spreken. Maar dat is natuurlijk niets dan kunstigheid, waarbij van kunst geen sprake meer kan zijn.