* 8. 3. 1872 te Moskou, componist. Studeerde viool bij Hrimaly, compositie bij Tanéjef en Arensky te Moskou, ten slotte nog bij Bargiel te Berlijn.
Werd 1896 leeraar aan het cons. te Bakoe, doch keerde reeds het volgend jaar te Berlijn terug. In 1906 werd hij daar leeraar in de compositie aan de Hochschule für Musik, 1919 lid der Akademie. Is in de eerste plaats componist van kamermuziek, volgeling van Brahms, zonder zijn nationaliteit in de meesleepende melodie en het rhythme zijner werken te verloochenen. Componist o.m. van drie strijkkwartetten, 2 vioolsonates, sonate voor alt, idem voor cello, pianotrio's, kwartetten, sextetten, een octet en andere kamermuziek, Episodes concertantes voor viool, violoncel, piano en orkest op. 45, twee vioolconcerten, een symphonie A gr. t. op. 23, en andere orkestwerken, twee balletsuites uit het danspoëem Psyche, werken voor strijkorkest, eenige bundels pianomuziek (twee- en vierhandig) en liederen. Schreef Praktische Harmonielehre (1901) en Handbuch für Harmonie (1920). Vertaalde in het Duitsch de biografie van Tschaikowsky door zijn broeder Peter.