(Keteltrommen) (It. „Timpani", Fr. „Timbales”, Eng. „Kettle-drums"), slaginstrumenten van zeer ouden oorsprong, die aanvankelijk samen met trompetten de lijfmuziek van regeerende vorsten vormden maar sedert de 17de eeuw, meer en meer een belangrijk bestanddeel van het orkest werden. De Pauken zijn ruim gebouwde metalen ketels; zij staan op een drievoetigen steun en zijn bedekt met gelooide kalfsvellen.
Het is mogelijk die vellen, door middel van een precies op de Pauken passenden hoepel, met krukschroeven op een bepaalden toon te stemmen. Omdat het aantal tonen, dat hiermee te bereiken viel, slechts gering was, gebruikte men steeds twee Pauken, één grootere (laag) en één kleinere (hoog). Zij werden dan gestemd in Tonica en Dominant (le en 5e toon; b.v. D, A.). Het bezwaar van het „omstemmen" der Pauken tijdens het musiceeren heeft de deskundigen steeds doen zoeken naar een middel, om dit te overwinnen. Pfundt, Queiszer en Schnellar hebben verschillende mechanismen uitgedacht wier toepassing heeft geleid tot het vervaardigen van (Pedaal-) Machine Pauken, die — zeer vernuftig bedacht — alle bezwaren opheffen, en het onmiddellijk omstemmen tijdens het spelen mogelijk maken. Was het eertijds vaste gewoonte, niet meer dan twee Pauken te gebruiken, de moderne componisten verlangen 3 of 4. Ook betreffende den omvang zijn de eischen gewijzigd: voorheen was de laagste toon van de groote Pauken gr. F; Mahler echter verlangt herhaaldelijk de lage E. Het kan niet worden geloochend, dat de Pauken de eenige slaginstrumenten zijn waarop men „met uitdrukking" spelen kan. Leerboeken voor P, schreven o.a. E. G. B. Pfundt en Otto Seele.