(it. = hardnekkig), bestendige terugkeer van een thema met steeds veranderde contrapunteering. Men onderscheidt het strenge en vrije O.
Gewoonlijk is de term een afkorting van Basso o., waarbij dus het steeds terugkeerende thema in den bas ligt; deze vorm is al zeer oud (13de eeuw). De oorsprong ligt in de 12de eeuw in het motet, dat boven korte koraalmotieven contrapunteert. Door de ars nova der 14de eeuw tijdelijk teruggedrongen, herleeft het weer in de missen en motetten der Nederlandsche componisten in de 15de en 16de eeuw, echter voorzien van verschillende modificaties en variaties. Eindelijk doet het O. (reeds in de 16de eeuw) zijn intrede in de instrumentale muziek (bij de Spaansche luitcomponisten en in de 17de eeuw bij de Italiaansche canzonencomponisten: Rossi, Frescobaldi, e.a.). Ook bij de Engelsche virginalisten komt het O. voor, dat echter zijn bloeihoogte bereikt in de Italiaansche cantate en opera-aria omstreeks 1700. Op het O. berusten de muzikale vormen: Passacaglia, Chaconne, Ground, Follia, Glosa, Differencia, enz. (Zie o.a. de werken van H. Riemann).