Muziek lexicon

Mr. G. Keller en Philip Kruseman (1932)

Gepubliceerd op 15-06-2021

Orkest

betekenis & definitie

(Fr.: Orchestre, Duitsch: Orchester, Italiaansch en Engelsch: Orchestra) van het Grieksche op^ijarpa, dat dansplaats beteekent, is vooreerst de naam van de ruimte binnen welke in concertzaal of schouwburg de bespelers van instrumenten zijn gezeten, in de tweede plaats de aanduiding van het korps instrumentalisten zelf — in Engeland dan doorgaans „band" geheeten. In ouden tijd en middeleeuwen kende men geen eigenlijk orkest.

Wel kende men het samenspel van instrumenten, maar in de samenvoeging daarvan vindt men geen stelsel, geen organisatie als in onze tegenwoordige orkesten. Ieder speelde als 't ware op zijn eigen houtje mede, unisono met de zangpartijen Als regel zou men kunnen aannemen, dat de componisten schreven voor de menschelijke stem, maar wilde men de muziek door instrumenten laten uitvoeren, dan was dit ook goed. De eerste aanduiding van een geregeld orkest vindt men bij de Italiaansche dramatische muziek, maar wanneer men ziet, dat de orkestbegeleiding van Orfeo van Monteverdi (1607) bestond uit: twee harpsichords, twee basviolen, tien altviolen, tien kleine Fransche violen, een harp, twee theorben, twee hout- en strooinstrumenten, twee viole da gamba, vier bazuinen, een regaal, twee cornetten, een kleine fluit en vier trompetten, dan moeten wij dit meer bont dan mooi heeten.Landi, die na Monteverdi kwam, verbande uit het orkest van zijn Sant' Alessio (1634) alle blaasinstrumenten, kende echter aan de tokkelinstrumenten een groote plaats toe naast de strijkinstrumenten. Eerst bij Scarlatti, op het einde der 17de eeuw, vinden wij de grondslagen van het hedendaagsch orkest: het strijkkwartet, aangevuld, waar gewenscht, door blaasinstrumenten. Lully aanvaardde mede die organisatie, maar gaf aan de verschillende groepen een zelfstandiger taak dan thans het geval is.

De vorming van instrumentgroepen, zoog. accoorden. is in Duitschland te zoeken. Praetorius, begin 17e eeuw, kende een koor van acht Plockflöten, de bazuinen waren verdeeld in vier stemmen of soorten, men kende families van fagotten, enz. Bij Bach vervult elk instrument van het orkest een zelfstandige partij, en daaronder zijn verscheidene instrumenten, die uit het moderne orkest zijn gebannen. Dat banvonnis was geveld door Haydn, dien men den vader van het hedendaagsche orkest kan heeten. Zijn orkest bestaat doorgaans uit eerste en tweede violen, alten, violoncellen, contrabassen, 1 fluit, 2 hobo's, nu en dan een of twee clarinetten, 1 of 2 fagotten, 2 hoorns, twee trompetten, pauken. Soms komen daarbij een kleine fluit, bazuinen, een contrafagot, enz. Mozart hield zich aan Haydns samenstelling, Beethovens orkest vertoont breeder grondslag, en naarmate aan het orkest zwaarder taak werd opgelegd breidt zich het aantal instrumentalisten uit. Voor een symphonie van Beethoven kon men nog volstaan met een minimum van 6 eerste en 6 tweede violen, maar naarmate door de componisten zwaarder taak aan de blazers werd opgedragen en hun aantal vergroot werd, moest ter wille van een goede klankverhouding het aantal strijkers worden vergroot, wat bovendien onvermijdelijk was, doordat de strijkers rijker onderverdeeld werden. Aan Berlioz, Meyerbeer, Wagner, Strauss — om slechts enkelen te noemen — is het te danken, dat het hedendaagsche orkestapparaat sinds Haydn wel verdriedubbeld is. Een groot symphonie-orkest, dat opgewassen moet zijn tegen de werken van de moderne orkestcomponisten moet bestaan uit ongeveer: 16 eerste, 14 tweede violen, 10 alten, 10 celli, 10 contrabassen, 3 harpen, 1 piccolo-fluit, 2 fluiten, 2 hobo's, 1 Engelsche hoorn, 1 heckelphon, 1 clarinet in es, 2 clarinetten in bes., 1 basclarinet, 2 fagotten, 1 contrafagot, 1 saxofoon, 4 tot 6 hoorns, 3 bazuinen, 3 trompetten, 1 bastuba, 2 pauken, groote en kleine trom, triangel, bekkens, tamtam en ander slagwerk. Natuurlijk zijn allerlei varianten hierbij denkbaar en Wagner heeft in zijn werken vooral talrijker blaasinstrumenten aangegeven. Richard Strauss laat in zijn Don Quixote een windmachine optreden en Respighi in zijn Pini di Roma een gramofoonopname van den nachtegaalslag, terwijl van den kant der futuristen vermoedelijk wel meer nieuws is te wachten.

Het gevolg van de toeneming in omvang van het orkest is de verdwijning van de tokkelinstrumenten. Het clavecimbel behoort reeds lang tot het verleden, maar luit, theorbe, gitaar, mandoline zijn verdwenen, weggedrukt en alleen de harp, enkele malen ook de piano, heeft zich in het moderne orkest kunnen handhaven. Of het pizzicato van de strijkers een voldoende surrogaat van het getokkel van de zooeven genoemde instrumenten mag heeten, is een vraag, welke niet eenstemmig bevestigend wordt beantwoord.

Men kent thans ook een kamerorkest, meestal gevormd door een klein aantal blaasinstrumenten, een strijkorkest, uitsluitend uit strijkers bestaande, een harmonieorkest, d.i. een orkest gevormd enkel door blazers en slaginstrumenten, een militair of fanfare-orkest, bestaande uit koper en slagwerk. Terwijl in vroeger tijd de dirigent aan hef clavecimbel was gezeten en van daaruit een uitvoering leidde, daarbij ter zijde gestaan door den leider der eerste violen, den concertmeester, staat hij thans vóór het orkest in het midden er van, het gelaat naar de executanten gericht. Bij een operaorkest heeft de dirigent gelegenheid zittend te dirigeeren, maar daarvan wordt door velen geen gebruik gemaakt, omdat dan niet altijd het ensemble op het tooneel onder appèl is te houden.

Het vraagstuk van de zichtbaarheid of onzichtbaarheid van het orkest is nog niet definitief tot oplossing gebracht. Bij opera-opvoeringen schijnt een overwelfd en daardoor onzichtbaar orkest, zooals Wagner voorstond en te Bayreuth in toepassing bracht, de voorkeur te verdienen, maar we zijn niet overtuigd, dat een onzichtbaar symphonie-orkest in den smaak van het gewone publiek zou vallen. Rubinstein achtte het gezicht op de strijkende en blazende schare een der elementen van het muziekgenieten, naar andere overtuiging zou het voor het ware muziekgenot een aanwinst zijn, zoo het orkest onzichtbaar ware en zij wijzen op de hoogere intensiviteit van het muziekgenot bij blinden, die heel hun aandacht in hun gehoor moeten concentreeren. Ook het feit, dat bij orgelspel van den organist doorgaans niets te zien valt, pleit ten gunste van de onzichtbaarheid van het orkest en zijn dirigent.

Een uitnemend boek voor wie zich interesseert voor de geschiedenis van het orkest is H, L avoi x, Histoire de l'Instrumentation (1878), dat echter betrekkelijk zeldzaam is geworden. Maar ook vestigen we de aandacht op Berlioz' Traité de l'Instrumentation, waarvan Rich. Strauss in 1905 een voortreffelijke Duitsche bewerking heeft gegeven. Verder noemen we: ✝ r. Gevaert, Traité d'instrumentation (1887), idem; Cours, d’ orchestration (1890), G. Schünemann, Geschichte des Dirigierens (1915). Men zie ook Fr. Volbach, Het moderne orkest en zijn ontwikkeling (Ned. bewerking door Wouter Hutschenruyter (1930) en van denzelfde: De instrumenten van het orkest (1931).

Groote symphonie-orkesten zijn tegenwoordig talrijk. We zullen enkele der voornaamste hier vermelden. In de eerste plaats Nederland.

Amsterdam. Het grootste en belangrijkste is het Concertgebouw-orkest te Amsterdam. Opgericht in 1888, had het als eerste dirigent Willem Kes. Toen deze in 1895 naar Glasgow 'vertrok, werd hij opgevolgd door Willem Mengelberg, die ook thans nog de dirigent van het orkest is, terwijl Ed. van Beinum de positie van tweeden dirigent bekleedt. Het orkest treedt behalve te Amsterdam ook geregeld te ’s-Gravenhage, Rotterdam, Utrecht, Arnhem en andere plaatsen op. Toen Mengelberg in 1920 de tijdelijke leiding van de Nieuw-Yorksche Philharmonie op zich nam, is hij voor de periode vervangen geworden door Karl Muck, sinds 1926 is Pierre Monteux gedurende zijn afwezigheid zijn vervanger. Bij de uitvoeringen van „Toonkunst" en de opvoeringen der Wagnervereeniging te Amsterdam verleent het Concertgebouworkest trouw zijn medewerking. Het orkest telt thans ongeveer honderd man.

Arnhem. In 1889 werd te Arnhem opgericht de „Arnhemsche Orchestvereeniging". Eerste dirigent was J. A. Kwast (1889—1910, met een tusschenperiode 1892—1904, gedurende welke J. S. M. Heuckenroth de leider was.) Vervolgens trad als zoodanig op Dr. P. van Anrooy (1910—1917), daarna J. Rich. Heuckeroth (1917—1920 en Mart. Spanjaard (1920—1932), terwijl thans dirigent is Jaap Spaanderman. Trots vele geldelijke moeilijkheden heeft de A. O. V. haar bestaan kunnen handhaven en is een factor van het muzikale leven vooral van het oosten des lands geworden.

's-Gravenhage: Residentieorkest, sterk ongeveer tachtig man. Opgericht 1903 op aanstichting van Mr. H. Viotta, daarbij door vele invloedrijke Hagenaars gesteund, had het tot eersten dirigent Mr. Henri Viotta, als tweede dirigent bijgestaan door André Spoor, Na het aftreden van Mr. Viotta werd in 1917 Dr. P. van Anrooy de leider van het Residentieorkest, met Leo Ruygrok als tweede dirigent. Het orkest beschikt over geen eigen gebouw, maar treedt na eerst in de zaal Diligentia te hebben gespeeld, des winters in het Geb. voor Kunsten en Wetenschappen op. Des zomers doet het zich de laatste jaren geregeld in het Kurhaus te Scheveningen hooren, steeds onder buitenlandsche dirigenten (Baton, Schneevoigt, Weissbach, Schuricht, Abendroth).

Groningen. In 1862 werd als orkest der sociëteit Harmonie opgericht de Groninger Orkestvereeniging, welke in hoofdzaak amusementsmuziek ten gehoore bracht onder de dirigenten Maurice Hageman en L. Eisner. Toen J. H. Bekker de leiding aanvaardde, nam het orkest een hoogere vlucht. Zijn opvolgers waren W. H. van 't Kruys, P. van Anrooy en in 1917 Kor Kuiler, die thans nog aan het hoofd van het orkest staat. In 1918 was intusschen een naamlooze vennootschap opgericht, die het orkest exploiteerde ten behoeve der sociëteit, in 1926 werd die band voor goed verbroken en trad de vennootschap zelve als concertgeefster op. Voor de noordelijke provincies is de Groninger Orkestvereeniging van niet licht te overschatten waarde.

Haarlem. In 1913 is uit de reeds jaren bestaande schutterijmuziek geboren de Haarlemsche Orkestvereeniging, waarvan de schutterijdirigent C. P. W. Kriens tot dirigent werd benoemd. Hij trad evenwel reeds in 1919 af en werd opgevolgd door Louis Boer, die echter binnen het jaar Haarlem verliet wegens zijn benoeming tot dirigent van de Kon. Militaire Kapel. Zijn opvolger was Nico Gerharz, die met groote toewijding en werkkracht het klein bezette orkest tot een hoogte van beteekenis wist te brengen. Toen in 1927 Gerharz aftrad, werd hij opgevolgd door E. A. van Beinum die veel heeft gedaan om het orkest op een hooger peil te brengen. Na zijn benoeming als 2e dir. v. h. Concertgebouworkest in 1931 werd hij opgevolgd door Frits Schuurman.

Leeuwarden. In zijn tegenwoordigen vorm bestaat het Symphonieorkest Leeuwarden — thans de Friesche Orkest-Vereeniging geheeten — bijna vijftien jaren, maar het heeft lang geduurd eer het van bestaanszekerheid kon spreken. Van 1915 tot 1919 was J. Paardekoper met de leiding belast. Sedert staat Willem Zondervan aan het hoofd er van en onder zijn leiding heeft het orkest zich tot een degelijk muziekinstituut ontwikkeld. Het bestaat uit vijftig man en het beschikt over een vrij omvangrijk repertoire. waarmee het niet enkel te Leeuwarden maar ook in andere Friesche steden optreedt,

Maastricht. In 1883 werd aldaar opgericht het „Orkest der Stedelijke Muziekschool, als een afdeeling van de muziekschool, welke evenwel in het bijzonder was georganiseerd om orkestleden op te leiden. Tevens was aan de muziekschool een harmonie-orkest verbonden. Dit laatste werd in 1922 opgeheven, terwijl aan het symphonie-orkest een zelfstandig bestaan, los van de school, werd geschonken, zoodat het, gesteund door een gemeentelijk subsidie, zijn eigen exploitatie kon voeren. Dank zij veler steun, ook van de zijde van het rijk heeft het orkest zich kunnen ontwikkelen en uitbreiden en het telt thans zestig leden, zoodat het in staat is het moderne repertoire ten gehoore te brengen. Van 1883 tot 1916 was dirigent Otto Wolf, sedert staat het orkest onder leiding van Henri Hermans. Behalve te Maastricht treedt het orkest in de voornaamste Limburgsche gemeenten op.

Rotterdam. Door een combinatie van musici, onder presidium van J. A, Zagwijn, is in 1918 een Philharmonisch Genootschap in het leven geroepen, dat, gesteund door de gemeente en anderen, zich heeft ontwikkeld tot een behoorlijk symphonie-orkest. Aanvankelijk heeft de vereeniging onder de leiding van wijlen den heer Feltzer gestaan. Nadat deze het dirigentschap had neergelegd, is de violist Alex. Schmuller hem opgevolgd, terwijl als tweede dirigent Ed. Flipse aan het orkest is verbonden.

Utrecht. In het tweede decennium van de negentiende eeuw werd de behoefte aan orkestrale muziek te Utrecht gestild door het „Muzykcorps der d.d. Schutterij van Utrecht." Het was een harmonie-orkest, samengesteld uit personen, die de muziek als nevenbedrijf uitoefenden, en verbonden aan de stedelijke schutterij. Onder leiding van Cornelis Coenen, in 1860 tot dirigent benoemd, kreeg het orkest, dat des winters strijkmuziek uitvoerde, meer bekendheid, terwijl beroepsmusici er leden van werden. In 1892 kwam Wouter Hutschenruyter aan het hoofd en deze wist het orkest tot een voortreffelijk ensemble op te voeren. Toen in 1894 het „Muzykcorps der d.d. schutterij" werd opgeheven, kreeg men de „Vereeniging het Utrechtsch Stedelijk Orchest", dat in de eerste plaats symphonie-orkest was. In 1917 trad Hutschenruyter af en werd opgevolgd door Jan van Gilse, tijdens wiens dirigentschap de instelling zich los maakte van de maatschappij Tivoli en een eigen exploitatie aanvaardde. In 1922 werd hij opgevolgd door Evert Cornelis, onder wiens leiding het U. S. O. zich tot een der allerbeste orkesten van ons land heeft ontwikkeld. In 1923 zijn de harmonieconcerten afgeschaft en vervangen door een serie zomervolksconcerten en een muziekfeest. Ook de vier jeugdconcerten vinden groote belangstelling.

Ned. Indië.

Te Batavia heeft het Stnfmuziekkorps vele jaren lang in de behoefte van een goed orkest in onze koloniën voorzien. Omtrent de geschiedenis van dit ensemble ontleenen wij het volgende aan de artikelen in Symphonia, jrg. 1930, Nrs. 2, 3 en 4 van de hand van Wouter Hutschenruyter. De eerste maal, dat er van militaire muziek in Indië gewag wordt gemaakt, is in het jaar 1814. Het was een korps, dat waarschijnlijk in Nederland werd samengesteld en met een troepentransport meekwam: het moet oorspronkelijk uit 12(1) man bestaan hebben. Vermeld wordt, dat de St. reeds in 1837 concerten gaf voor de leden van de Militaire Sociëteit „Concordia” en later sedert 1866 ook voor de Sociëteit „De Harmonie". Omstreeks 1865 is een Duitscher, Markus genaamd, tot dirigent benoemd van het korps, dat echter nog steeds uit blaasmuzikanten (een dertigtal) bestond. Eerst door Markus' opvolger Willem Busé werden de eerste pogingen aangewend om ook symphoniemuziek uit te voeren. Busé's gezondheid was echter niet tegen het tropisch klimaat bestand en na een paar jaren werd hij opgevolgd door kapelmeester Van Dam, die de door Busé begonnen pogingen voortzette en weldra namen de concerten gaandeweg in belangrijkheid toe. Na de pensionneering van Van Dam in 1904 werd Nico Gerharz tot kapelmeester aangesteld en tot zijn pensionneering in 1917 heeft hij zeer veel met het St. weten te bereiken, zoodat onder zijn leiding de beste werken uit het symphonierepertoire konden worden uitgevoerd. Ook J. de Ruyter Korver, die Gerharz opvolgde, wist het St. op hetzelfde hooge peil te houden. Naast de gewone concerten voerde hij z.g. volksconcerten in, die zich in groote belangstelling mochten verheugen; hij maakte ook met het orkest een groote concertreis door geheel Java. In de laatste jaren had het St. met finantiëele moeilijkheden te kampen en de bezuinigingswoede was oorzaak, dat 1 Febr. 1931 het orkest werd opgeheven, hetwelk een onherstelbaar verlies voor het Indische muziekleven was. Laten wij hopen, dat het orkest spoedig weder in eere hersteld moge worden!

Vóór de oprichting van de hierbovengenoemde orkesten werd de behoefte van het Nederlandsche publiek aan orkestmuziek zoo goed mogelijk bevredigd door militaire muziekkorpsen of schutterijmuziek. Daarnevens had men enkele muziekvereenigingen en nog uit grijzen oertijd herkomstige muziekcolleges, waarvan de orkesten werden gevormd door de in de stad beschikbare muzikale krachten met een vasten dirigent. Hiervan noemen wij in de eerste plaats de Amsterdamsche instelling ,,Felix Meritis", die tot dicht bij het einde der negentiende eeuw het middenpunt was van het muziekleven der hoofdstad, over een eigen zaal beschikte en. bekende kunstenaars had aan het hoofd van het door degelijke krachten gevormde orkest. Omstreeks 1890 is de oude vereeniging geliquideerd als onnoodig geworden door de oprichting van het Concertgebouw. Een concurrent van „Felix Meritis" was tot op zekere hoogte het Parkorkest, dat, omstreeks 1849 opgericht, tot 1882 heeft bestaan met J. E. Stumpff en later zijn neef W. Stumpff als dirigenten. Laatstgenoemde is in 1882 dirigent geworden van het orkest van het Paleis voor Volksvlijt en dit tot 1888 gebleven. Daarna kwam het Paleisorkest onder leiding van J. M. Coenen, die er dirigent van is gebleven tot het orkest werd opgeheven.

Van de concertvereenigingen elders noemen wij „Eruditio Musica" te Rotterdam (zie bij de Aanvullingen en Verbeteringen) het „Collegium Musicum Ultrajectinum" te Utrecht, dagteekenend van 1636 en het Caeciliaconcert te Arnhem, waarvan de oprichting in het einde der 16de eeuw plaats had.

In alphabetische volgorde van de landen geven wij hier een lijst van de voornaamste orkesten in den vreemde, ontleend aan het muzieklexicon van Eaglefield-Hull,

België.

Brussel:

1. Concerts du Conservatoire, dirigent Léon du Bois (4 concerten per jaar).
2. Concerts populaires, directeur Henri Le Boeuf, dirigent M. Rühlmann;
3. Hondred Orch. Antwerpen: twee symphonie-orkesten, een onder Alpaerts de Vocht, het andere onder L. Mortelmans.

Canada.

Toronto New-Symphony Orch., dir. L. von Kunitz. Ottawa, Symph. Orch., dir. F, D. Heins.

Denemarken.

Kopenhagen:

1. Musikforening, dir. Ebbe Hamerik.
2. Dansk Koncertforening, dir. Peder Gram.
3. Tivoliconcerten, dir. Schnedler-Petersen.
4. Palaiskoncerterne (pop. Concerten), dir. Schnedler-Petersen.

Dultschland

Aken: Stadt. Orch., dir. Peter Raabe.

Augsburg: Stadt. Orch., dir. Jos. Bach.

Berlijn

1. Philharmonisches Orch., dir. W. Furtwängler.
2. Orch. der Staatsoper, dir. Erich Kleiber.
3. Orch. der Staatsoper am Platz der Republik, dir. Otto Klemperer.
4. Orch. der Stadt. Oper, dir. Bruno Walter.
5. Berliner Sinfonie-Orch. (vroeger Blüthner-Orch.) dir. Ernst Kunwald.

Breslau: Schles. Landesorch., dir. G. Dohrn.

Dresden

1. Orch.: Konzerte der Staatsoper, dir. Fritz Busch.
2. Dresdener Philharmonie, dir. J. G. Mraczek.
3. Philh. Orchester, dir. E. Mörike.

Duisburg: Stadt. Orch., dir. (tot 1927) Paul Scheinpflug,

Dusseldorp: Stadt. Orch., dir. Hans Weisbach,

Essen: Städt. Orch., dir. Max Fiedler.

Frankfort a/M.:

1. Frankfurter Orch.-Verein (Symphonie-Orch.), dir. Ernst Wendel,
2. Museum-Gesellschaft, dir. Clemens Krauss.

Hamburg:

1. Philharmonische Konzerte, dir. Carl Muck en Eug. Pabst.
2. Verein Hamburgischer Musikfreunde.
3. Konzerte des Stadttheater-orch., dir. Egon Pollak.

Hannover: Städt. Opernhaus-Orch., dir. R. Krasselt.

Keulen: Städt. (Opern- und Gürzenich-) Orch., dir. H. Abendroth.

Koblenz, Städt. Orch., dir. Erich Böhlke.

Koburg: Landestheaterkapelle, dir. Heinr. Laber.

Leipzig

1. Gewandhauskonzerte (zie daar).
2. Philh. Orch., dir. H. l’Hermet. Mainz: Städt. Orch., dir. Paul Breisach.

Meiningen: Landeskapelle (de vroegere Hofkapelle, door Von Bülow en Reger eenmaal wijdvermaard), dir. H. Bongartz.

München

1. Konzerte der Musikakad., dir. Hans Knappertsbusch.
2. Konzertverein (Kaimorch.), dir. S. v. Hausegger en Fr. Munter.

Weimar: Weimarische Staatskapelle, dir. E. Praetorius.

Wiesbaden: Städt. Kurkapelle, dir. C. Schuricht. (Voor uitgebreider lijst raadplege men Riemann's Lex.).

Engeland.

Londen:

1. Royal Philharmonic Society, 8—12 orkestuitvoeringen per jaar.
2. Queen's Hall Orch,, bekend om zijn PromenadeConcerts, welke van 1895 dagteekenen, en zijn Symphony Concerts sinds 1897. Dirigent is thans Henry J. Wood, maar het stelsel van gastdirigenten wordt er veel in practijk gebracht.
3. London Symphony Orch. met gastdirigenten
4. Royal Albert Hall Orch.
5. Goossens' Orch. Liverpool, Philh. Orch. (gastdir.),

Manchester: Hallé-Orch., opgericht 1857, eerste dir. Ch. Hallé, later o.a. Hans Richter, die het orkest groote vermaardheid bezorgde. Thans is dirigent Hamilton Harty.

Finland.

Helsingfors:

1. Stedelijk orkest, eerste dir. R. Kajanus, tweede dir. L. Madetoja.
2. Concertvereeniging, dir. G. Schneevoigt.

Frankrijk

Parijs:

1. Société des Concerts du Conservatoire, dir. Ph. Gaubert.
2. Orchestre Colonne, dir. Gabriel Pierné.
3. Orch. Lamoureux, dir. Alb. Wolff.
4. Orch. Pasdeloup, dir. Rhené-Baton.
5. Concert Touche (klein orkest). Verder de orkesten van de Haydn-Mozart-Beethoven-vereeniging, van de Bachvereeniging, de Concerts spirituels de la Sorbonne, de Concerts de la Schola cantorum, de concerten van Kussewitsky in den Gr. Opéra met eigen orkest, enz.

Bordeaux: Soc. de St. Cécile,

Rennes: Soc. des concerts

terwijl in tal van andere plaatsen z.g. concerts populaires bestaan.

Hongarije

Boedapest: Philharmonische vereeniging, 1853 door F. Erkel, den eersten dirigent, opgericht. In 1917 is het orkest onder leiding van Em. v. Dohnanyi gekomen.

Italië

Rome

1. Het Augusteo Orkest, dir. Bern. Molinari
2. Unione Nazionale Concerti

Milaan: Societa dei Concerti Sinfonici, veelal door Toscanini gedirigeerd.

Palermo: Assoc. Palermitana concerti sinfonici.

Florence, uitstekende symph. concerten onder leiding van Vittoria Cui.

Noorwegen

Oslo: uit de in 1919 opgeheven orkestondernemingen is later ontstaan de Philharmonische Vereeniging, met G. Schneevoigt, J. Halvorsen, J. Neumark en J, Eibenschütz als dirigenten.

Bergen: de in 1755 opgerichte muziekvereeniging verwierf in 1880 Grieg als dirigent. Thans is H. Heide de leider. Het orkest telt 42 medewerkenden.

Oostenrijk.

Weenen

1. Wiener Philharmonie, in 1842 opgericht. Eerste dirigent Otto Nicolai. Een reeks van vermaarde dirigenten zijn hem opgevolgd, tegenwoordig is het Felix Weingartner. Het orkest, dat in het Kärntnertor-Theater speelt is tegenwoordig identiek met het Weensche Operaorkest.
2. Orchesterverein Haydn, dirigent Kamille Hora.
3. Orchesterverein der Gesellschaft der Musikfreunde, dir. J. Lehnert.
4. Konzertvereinsorchester, dir. (tot einde 1924) Ferd. Löwe.
5. Wiener Sinfonie-Orchester, dir. M. Spörr.

Polen

Warschau: Philharmonisch Orkest, 100 man sterk. Dirigenten G. Fitelberg en Jozef Oziminski.

Rusland

Leningrad. Leningrader Philharmonie, oorspronkelijk zonder dirigent spelend, later onder Alex. Hauk en gastdir.

Schotland.

Glasgow: Scottish Orchestra, opgericht in 1887—1888. Heeft een aantal dirigenten gehad, o.a. van 1895 tot 1898 onzen landgenoot Willem Kes. De laatste vaste dirigent was J. Harrison, na wiens aftreden in 1923 geen vaste dirigent meer is benoemd.

Spanje

Madrid:

1. Orquesta Filarmonica, dir. Bartolomé Pérez Casas.
2. Orquesta Sinfonica, dir. E. F. Arbos.
3. Orquesta del Palacio de la Musica, dir. José Lassalle,

Barcelona

1. Orquesta Pablo Casals, in 1919 door den beroemden cellist opgericht.
2. Orquesta Sinfonica de Barcelona, 1910 opgericht door Mestre Lamote de Grignon, zijn dirigent. Propageerde krachtig de Catalaansche muziek (bestaat niet meer).

Tsjecho-Slowakije.

Praag:

1. Tsjechische Philharmonie, tftans onder leiding van Vaclav Talich.
2. Philharm. Konzerte i. h. nieuwe Duitsche theater, dir. H. W. Steinberg.

Vereenlgde Staten.

New-York:

1. Philh. Soc. of New-York, opgericht 1842, heeft tal van vermaarde dirigenten gehad, heeft thans Toscanini als voornaamsten leider.
2. New York Symphony Orch., dir. Walter Damrosch.
3. National Symphony Orchestra, waarvan o.a. Willem Mengelberg eenige jaren gastdirigent is geweest, is na 1921 samengesmolten met de Philharmonic Soc.

Boston: Boston Symphony Orch., werd 1881 opgericht door Henry Lee Higginson, dir. is thans Serge Koussevitzky.

Chicago: Theodore Thomas Orchestra, door Th. Thomas in 1891 opgericht. Thans is Fred. A. Stock dirigent.

Cincinnati: Cincinnati Orchestra, opgericht 1895, met F. van der Stucken als eersten dirigent. Later waren o.a. Stokowski en Eug. Ysaye dirigent, thans Fr. Reiner.

Detroit: Detroit Symphony Orch., dir. Ossip Gabrilowitsch.

Philadelphia: Philadelphia Orch., dir. Leopold Stokowski.

San Francisco: San Francisco Symphony Orch., dir. Alfred Hertz.

St. Louis: St. Louis Symphony Orch., dir. Rudolf Ganz.

Ook in vele andere steden, o.a. Cleveland, Los Angeles, Minneapolis, Pittsburgh, enz. vindt men groote orkesten

Zweden

Stockholm: Konsertföreningen,opgericht 1902 (Tor Aulin), in 1914 gereorganiseerd. Dirigent (1914—1924) G. Schneevoigt, daarna Ad. Wiklund. Helsingborg: Nordvestra Skanes Orchester (met staatssteun) , dir. Olof Lidner.

Ook te Malmö, Gothenburg, Norrköping en andere steden bestaan orkesten.

Zwitserland.

Zürich: Tonhalle-Gesellschaft, opgericht 1868 met Fr. Hegar als dirigent; sedert 1906 dir. Volkmar Andreae. Bazel: Allgemeine Musikgesellschaft, opgericht 1876, dirigent sinds 1927 Felix Weingartner.

Bern: Berner-Musikgesellschaft, dir. F. Brun.

Genève

1. Orchestre de la Suisse Romande, opgericht 1918, dir. E. Ansermet.
2. Societé de Musique Symphonique, dir. A. Paychère.

< >