het in schrift weergeven van muzikale tonen. De oudste soorten van N. zijn waarschijnlijk de letternotenschriften, (z.a.); de Indiërs bezaten een zeer eenvoudig en practisch letter-N., de Grieken een rijk ontwikkeld diatonisch-chromatisch-enharmonisch (zoowel voor instrumentale, als vocale muziek).
Het N. der Katholieke kerk in de middeleeuwen bestond uit neumen, een soort van muzikale stenografie; het gaf nóch de toonhoogte, nóch den rhythmus aan. Het Byzantijnsche N. (vooral in de 13de eeuw) geeft beide wél aan en is daardoor zeer gecompliceerd.Door de uitvinding van den notenbalk door Guido van Arezzo, is in het Avondland het N. wezenlijk veranderd; het gebruik van sleutels daarentegen (op één of twee lijnen) is nog ouder. Door den notenbalk werd de toonhoogte in het N. gefixeerd. Door de ontwikkeling der koraalen mensuraalnoot (sinds de 12de eeuw) wordt ook de toonduur vastgelegd. In de 14de eeuw komt daarbij de maat-voorteekening, in de 17de eeuw nog de maatstreep. Vanaf dien tijd is het N. langzamerhand in het tegenwoordige overgegaan. Daarnaast hebben ook de tabulaturen, die ook tot het N. behooren, lang stand gehouden. (Zie over het N. de werken van Riemann, Joh. Wolf, David en Lussy, Williams, e.a.). De pogingen in de laatste tijden aangewend, om het notenschrift te verbeteren of te hervormen hebben grootendeels schipbreuk geleden, omdat men voorbijzag, dat het hedendaagsche N. niet een uitgedacht stelsel, maar een levend-muzikale, organische groei van eeuwen is.