(fr.: it.: notturno.).
1) nachtstuk, serenade, bij Mozart voorkomend in zijn divertissimenti (voor blaasmuziek), later door Field en Chopin opgevoerd tot klavierstukken van droomerig, romantisch karakter, die niet aan een bepaalden vorm gebonden zijn. Ook na deze onovertroffen meesters op dit gebied hebben anderen, vooral de oudere Russen, dezen vorm beoefend. Reeds vroeger (bij Asioli. Blangini, e.a.) kwam de N. voor als een- of meerstemmig gezang;
2) de drie nacht-godsdienstoefeningen in de Katholieke kerk, die met Vigilie een geheel uitmaken.