* 13. 10. 1792 te Dresden, ✝ 3. 1. 1868 te Leipzig, leerling van Spohr te Gotha, werd 1812 violist bij de hofkapel te Dresden en vervolgens muziekonderwijzer of wel violist te Weenen, St. Petersburg, Moskou en Kassei, Werd in 1842 cantor aan de Thomasschool te Leipzig en theorieleeraar aan het cons.
Was een der medeoprichters van de Bachvereeniging, werd door Göttingen tot doctor h. c. benoemd, was lid van de academies te Berlijn en Stockholm. Componeerde vele koorwerken, doch zijn beteekenis dankt hij aan zijn theoretische geschriften: Natur der Harmontk und Metrik, die Lehre von der Harmonik enz.