toonsoort, waarin een Mollaccoord tot afsluiting (tonica) kan dienen. Daar sinds Rameau (1722) en Tartini (1754) een toonsoort een gesloten stelsel van 3 accoorden (Tonica.
Dominant en Subdominant) is, is het logisch, dat de harmonische dualisten (w.o. H. Riemann) de gesloten M. beschouwen, als te zijn opgebouwd uit 3 mollfuncties: molltonica, mollsubdominant en molldominant, waarbij dit alles ontspruit uit één enkelen hoofdtoon, de bovenprime van de Molltonica:d. f. a. c. e. g. b °S °D.
Uit dit accoordstelsel laat zich dan gemakkelijk de oorspronkelijke molltoonladder afleiden, die uit de bovenprime in dalende richting zich ontwikkelt:
edcbagfe
Zoowel M. als molltoonladder zijn het polaire spiegelbeeld van Dur.
In de generaalbasleer, steunende op Rameau c.s. bouwde men toonladder en accoorden van een grondtoon naar boven op en verkreeg dan een verhooging van den 7den toon, waardoor de durdominant werd ingevoerd:
0*p d. f. a. c. e. gis. b •S D+
Daarnaast was dan nog de verhooging van den 6den toon gebruikelijk, die nog steunde op de oude kerktonen (Dorisch) waarbij in den terugkeer de 6de en 7de trap weer hersteld werden (Aeolisch) stijgend:
a b c d e fis gis a
dalend:
agfedcba.
Deze toonladder heet de melodische in tegenstelling met de vorige, die harmonische wordt genoemd en rijzend en dalend gelijk is: a b c d e ✝ gis a.
De reine Molltoonladder
edcbagfe
is de grondtoonladder van de oude Grieken (de Dorische) benevens de Middeleeuwsche Phrygische kerktoon. De groote beteekenis der harmonische dualisten in onzen tijd is. dat zij opnieuw de zelfstandigheid van het mollgeslacht hebben vastgesteld. In Moritz Hauptmann vinden wij dan reeds een voorganger in zijn Molldur. Voor de juiste opvatting van de eigenaardige wendingen in Grieksche. Schotsche, Iersche, Russische, Hongaarsche, Scandinavische melodieën is de zelfstandige Molltheorie onontbeerlijk. Vóór het opkomen der meerstemmigheid en de latere instrumentale periode (Durtijdperk) heerschte meer een opvatting der muziek en melodieën in den zin van Moll (Molltijdperk). Zarlino leefde op de grens tusschen het middeleeuwsche Molltijdperk en het Durtijdperk van den Nieuwen Tijd. Daarom kon hij een zuivere duale theorie der harmonie nog opstellen, die gedurende het Durtijdperk geheel vergeten werd. Hierin werd alles naar Dur verbogen (vergelijk de molltoonladders en haar verhoogingen). Rameau leefde midden in het Durtijdperk en kon daarom ook in de Molltoonsoort alleen maar een modificatie van Dur zien. Aan het einde van het Dur-tijdperk (laatste deel der 19de eeuw) worden weer andere stemmen verneembaar (harmonische dualisten) die echter een grandiozen voorganger hadden in Goethe, die zich heftig verzette tegen de afleiding van Moll uit Dur (Zie Entwurf einer Tonlehre, in Goethes natuurw, schriften, uitgegeven door Rudolf Steiner en in den Briefwechsel zwischen Goethe u. Zelter”).