Muziek lexicon

Mr. G. Keller en Philip Kruseman (1932)

Gepubliceerd op 15-06-2021

Modus

betekenis & definitie

1) toonsoort, octaaf geslacht, vooral bij de kerktonen; b.v. M. lydius = Lydische toonsoort;

2) rhythmische schema's voor de melodievorming in de oudere mensuraalmuziek (13de eeuw):
a. trochaeisch: ^ H (Longa Brevis)
b. Jambisch: H ^ (Brevis Longa)
c. dactylisch: ^ | | [Longa Brevis Brevis)
d. anapaestisch; H ■ ^ (Brevis Brevis Longa)

Men spreekt hierbij van modale rhythmiek. Zie Michalitschke, Die Theorie des Af.

3) Vaststelling in de mensuraaltheorie der 15de en 16de eeuw van de mensuur der Maxima (M. major) en Longa (M. minor). De driedeeligheid der Maxima (M. major prefectus) en die der Longa (M. minor perfectus) kon op verschillende wijzen door voorteekening worden aangegeven; in de practijk echter moest dit uit de eigenaardigheden der noteering worden afgeleid.

< >