* 8. 4. 1828 te Stans (Zw.), ✝ 21. I. 1910 te Montreux, ging 1847 naar Parijs om in de medicijnen te studeeren, doch wijdde er zich geheel aan de muziek en werd een pianoleeraar en muziekgeleerde.
Naam heeft hij vooral gemaakt door zijn werken Exercices de mécanisme (1863) en Traité de l’expression musicale (1873, 7e druk 1897), L'anacrouse dans la musique moderne (1903), enz. waarin hij zijn theorieën over rhythmus en fraseering uiteenzet waarbij J. J. Momigny (z.d.) echter zijn voorganger is. In 1880 werd hem de Prix Bordin toegekend voor een Histoire de la notation musicale, door hem met E. David geschreven. In 1902 trok L. zich uit het actieve leven terug en vestigde zich bij Montreux.