* 8. 7. 1805 te Napels, ✝ 21. 12. 1859 te Praag, componist. Was leerling van het cons. di San Sebastiano te Napels (Zingarelli), later nog van Generali.
Boekte zijn eerste succes met La cena frastornata, 1824 te Napels gegeven, waarop tal van werken volgden te Napels, Parma, Rome, enz. In 1836 werd hij kapelmeester aan den dom te Triest, en directeur van den zang aan den schouwburg aldaar. Te beginnen met 1834 werkte hij veel samen met zijn broeder. In 1844 trad hij in het huwelijk met de zangeres Li d i a S ✝ o 11 z te Praag. In 1859 vertoonden zich verschijnselen van krankzinnigheid en hij stierf in het krankzinnigengesticht te Praag. Van zijn 30 opera's noemen we behalve Crispino e la Comara (1850) nog Colombo (1829), 11 birraio di Preston (1847) en 11 diavolo a quattro. Ook hij schreef kerkmuziek, verder twee bundels liederen, duetten, enz.