* 25. 3. 1863 te Lüneburg, ✝ 25. 1. 1927 te Essen, studeerde viool o.a. bij zijn vader, piano bij A. Löschhorn, compositie bij J.
Alsleben, A. Haupt en W. Bargiel, doorliep het Acad. Inst. f. Kirchenmusik en werd 1889 zangleeraar aan het gymnasium te Essen. Verwierf 1918 den titel van professor. Heeft een aantal zeer doorwrochte studies betreffende de geluidsleer geschreven waarvan het voornaamste is Das Wesen des Klavierklanges, in 1911 verschenen. Verder noemen we Populäre Darstellung der Akustik in Beziehung zur Musik (1896), Das Erkennen der Ton- und Akkordzusammenhänge in Tonstücken klassischer und moderner Literatur (1925), Kurzgefasste praktische Modulationsübungen (2de dr. 1924), enz.