* 18. 8. 1882 te Gouda, was reeds als 16-jarige knaap werkzaam bij de stafmuziek v. h. 4e Reg. Inf. te Leiden en ontving aldaar de eerste theorielessen van W. van Erp.
In 1900 werd hij Ie fluitist b. d. stafmuziek v. h. 2e Reg. Inf. te 's-Hertogenbosch waar hij verder studeerde bij Fl. v. Wamel en Bern. Rehl. Na in 1909 tot onder-kapelmeester benoemd te zijn volgde in 1912 zijne benoeming tot kapelmeester b. h. 4e Regt. Huzaren te Deventer, waar hij tevens dir. van verschillende zangvereenigingen was (o.a, sedert 1919 ook v. h. groote Gem. Koor ,.Jan Kwast”). In 1922 werd hij eerst te Amersfoort en later definitief te Breda als kapelmeester v. h. 6e Reg. Inf. aangesteld. Te Breda had hij ook de leiding van de, inmiddels ontbonden „Bredasche Operavereeniging”. d. M. componeerde o.a. liederen, een mannenkwartet en een gemengd koor en voor harmonie-orkest vele militaire marschen en een paar walsen. Voorts bezorgde hij een aantal arrangementen v. harmonie- en symphonie-orkest.