(van het Latijnsche „currere" = loopen) noemde men de koren, gevormd door behoeftige scholieren der laagste klassen, die onder leiding van een ouderen scholier (Praefect) tegen kleine vergoeding voor de huizen, bij begrafenissen, enz. gewijde liederen zongen. Men vond ze vooral in Saksen en Thüringen, waar zij bij het begin der 19de eeuw verdwenen.
Te Berlijn heeft men ze nog tot 1840, te Hamburg zelfs nog omstreeks 1860 gekend.