1) bij de oude Grieken de verbinding van dichtkunst, gezang en mimische bewegingen, een belangrijk onderdeel van het drama;
2) de in eenklank of in octaven gezongen oudste liederen der Christelijke kerk;
3) in de tegenwoordige beteekenis eerst aanwezig sinds de ontwikkeling der meerstemmigheid.
In de eerste tijden is dan het (kerkelijke) K. samengesteld uit mannen- en knapenstemmen, later (17de eeuw) schijnen ook vrouwenstemmen daaraan te hebben deelgenomen. In ieder geval was dit zoo bij de wereldlijke gezangen. Al naar de samenstelling onderscheidt men mannen-, vrouwen-, kinder- en gemengd K. Een dubbel-K. bestaat meest uit twee vierstemmige koren;
4) de plaats in de kerk, waar de zangers worden opgesteld;
5) op de piano de tot één toets behoorende snaren;
6) in het orgel de tot dezelfde toetsen behoorende pijpen van verschillende toonhoogte, die een gemeenschappelijken windtoevoer hebben (bij de gemengde stemmen);
7) oude naam voor een vereeniging van verscheidene instrumenten van dezelfde toonkleur, in het bijzonder bij blaasinstrumenten.