* 22. 11. 1780 te Messkirch i/Baden, ✝ 14. 12. 1849 te Riga, componist. Studeerde eerst te Freiburg in de rechten, wijdde zich 1800 aan de muziek, stelde zich 1804 onder leiding van Albrechfsberger te Weenen, werd 1812 hofkapelmeester te Stuttgart. 1817 id. te Donaueschingen, keerde 1822 naar Weenen terug, werd er schouwburgdirigent, was 1840—1846 kapelmeester te Keulen, daarop weer te Weenen, vestigde zich kort voor zijn dood te Riga.
Componist van ongeveer 30 opera’s, waarvan Das Nachtlager von Granada (1834) en Libussa (1822) de meeste bekendheid verwierven, entre-actemuziek bij Raimunds Verschwender (1833), vele mooie mannenkoren (Das ist der Tag des Herrn, Die Kapelle, Standchen, Siegesbotschaft, Mannacht, enz.), kamermuziek, pianoconcert, liederen. enz.