* 18. 5. 1830 te Keszthely (Hong.), ✝ 2. 1. 1915 te Weenen, leerling van het cons, aldaar. Maakte in 1865 naam met zijn ouverture Sakuntala en een Scherzo voor orkest, op. 19.
Groot succes verwierf hij met zijn opera Die Königin von Saba (Weenen 1875); de zinnelijke muziek met haar weelderige klankeffecten maakte grooten indruk. Geen zijner verdere werken heeft zoo bij het publiek ingeslagen. Van zijn overige composities noemen wij de opera's Merlin en Götz v. Berlichungen, twee symphonieën (waaronder Ländliche Hochzeit), een aantal ouvertures o.a. Sappho, het symphonische gedicht Zrinyi (1903), strijkkwintetten, een kwartet, een aantal omvangrijke pianowerken en liederen. Zijn biografie gaf Otto Keiler (1901), zijn Erinnerungen aus meinem Leben, verschenen 1922.