* 8. 7. 1826 te Lübtheen, ✝ 3. 9. 1901 te Bergedorf, musicoloog. Promoveerde in 1852 te Rostock tot doctor philosophiae en vestigde zich na enkele reizen, o.a. naar Engeland, te Bergedorf, richtte 1856 met Gervinus de Deutsche Händelgesellschaft op en nam, toen deze werd opgeheven, alleen het reuzewerk van een volledige uitgave van Handels composities op zich, hetwelk hem van 1859 tot 1894 in beslag nam, waarna hij verkorte uitgaven van de bekendste oratoria van den meester in 't licht gaf.
Was gedurende enkele jaren hoofdredacteur van de Jahrbücher für Musikwissenschaft, alsmede van de Allg. Mus. Zeitung, richtte met Spitta en Adler de Vierteljahrschrift für Musikwissenschaft en de Denkmaler Deutscher Tonkunst op, schreef een tot 1740 loopende biografie van Händel, bezorgde een uitgave van Bachs pianowerken en van Couperins Pièces de Clavecin, schreef tal van kleinere artikelen en bijdragen