* 1838 te Boedapest, ✝ 1901, aldaar. Studeerde aan de cons. te Boedapest en te Weenen.
Begon zijn loopbaan als zanger bij de Weensche hofkapel, won met een vierstemmig koor den prijs der Akademie der Tonkunst en werd dirigent te Boedapest, volgde Hans Richter op als dirigent van den Verein der Musikfreunde, werd 1895 dir. der Hong. muziekschool en 1897 directeur der Kon. Hong. opera. Componist van operetten, koren en liederen. Heeft zich in het bijzonder verdienstelijk gemaakt als kenner van de oud-Hongaarsche volksmuziek. Gaf o.a. in het licht: Altungarische Musikschatze (piano, 2- en 4-handig), een paar bundels Kuruzenlieder, studiën over oud-fiongaarsche strijdliederen, enz.