* 19. 3, 1883 te Wiener-Neustadt, componist. Was eerst muziekonderwijzer te Krumbach, vestigde zich 1914 te Weenen, heeft zich naam gemaakt als een der voorvechters van het atonalisme, waarbij hij eiken vorm van polyphonie afwijst.
Naar zijn meening is de heele Europeesche muziek een vergissing, dient men zich voor de ware toonkunst tot het oosten te wenden. Hij schreef o.a.: Ueber die Klangfarben (1919), in 2en druk vermeerderd uitgegeven als Vom Wesen des Musikalischen (1920), Deutung des Melos (1923), componeerde liederen en pianostukken, Praeludien and Melodien für wohltemperirte atonale Instrumente, Der gefesselte Prometheus voor zang en piano, kwartetten, verscheidene orkestsuites, een oratorium Wandlangen (op tekst van Hölderlin) (1928), enz.