(Portret plaat 74). ‘ 22. 4. 1857 te Hoorn, ✝ 9. 9. 1922 te Zurich, de groote, nog niet overtroffen baritonzanger, toonde al vroeg aanleg tot muziek en dus stond het sooedig vast dat de jongen in het vak opgeleid zou worden. Te Arnhem leerde hij viool spelen van H.
A. Meyroos; langzamerhand begon het bekend te worden dat de jonge Messchaert zulk een mooie stem had en toen bij een uitvoering van Der Rosé Pilgerfahrt de baszanger op het laatste oogenblik ziek werd en Messchaert zijn partij overnam, was het lot beslist: hij moest zanger worden. Hij trok nu naar Keulen, vervolgens naar München en kwam ten leste te Frankfort bij Stockhausen terecht. Na jaren van hard werken keerde hij in 1881 naar het vaderland terug en weldra zag hij zich aangesteld tot hoofdleeraar aan het conservatorium; hij werkte daar met succes. Toen Daniël de Lange in 1892 voor de tweede maal een a cappella-koor oprichtte, waren het bijna allemaal leerlingen van Messchaert die zich als leden lieten inschrijven. Intusschen ging Messchaerts practijk als concertzanger zich dermate uitbreiden dat hij zich genoodzaakt zag het conservatorium te verlaten: de „Wanderjahre", waarbij Julius Röntgen hem trouw begeleidde, waren begonnen; zij verschaften Messchaert in geheel Europa den naam van een der grootste zangers en waar b.v. de Matthaus-Passion uitgevoerd werd, wilde men Messchaert voor de vertolking van de Christus-partij hebben. Zonder iemand in het minst te kort te willen doen moet dan ook gezegd worden dat geen zanger er in geslaagd is Messchaert in deze partij nabij te komen. Ook heeft niemand na hem meer zóó de Kindertotenlieder van Mahler gezongen. Als vertolker van het lied was M. niet minder groot dan als oratorium-zanger. Om gezondheidsredenen besloot hij in 1890 te Wiesbaden te gaan wonen: later heeft hij nog als leeraar gewerkt aan het conservatorium van Dr, Hoch te Frankfort, en aan de Hochschule für Musik te Berlijn, ten slotte aan het cons. te Zürich. In zijn geboorestad is een gedenkteeken voor hem onthuld. Zie: Fr. Martienssen: Johan Messchaert, Ein Beitrag zum Verstandniss echter Gesangskunst (2de dr. 1920).