(Portret plaat 43), * 14. 11. 1778 te Pressburg,✝ 17. 10. 1837 te Weimar, pianist, leerling van Mozart en later van Albrechtsberger en Salieri, was 1804—1811 kapelmeester van prins Esterhazy (opvolger van Haydn), 1816 hofkapelmeester te Stuttgart, van 1819 tot zijne dood in dezelfde functie te Weimar. H.'s stijl is het evenbeeld van zijn wijze van spelen: het gebrek aan hartstocht en warm gevoel tracht hij door passage-werk te verdoezelen.
Een zekere verdienste heeft zijn uitgave van Mozart's piano-concerten met eigen cadenzen. Van zijn composities zijn nog het meest bekend het derde (A kl. t.), vierde (B kl. t.) en zesde (As gr. t.) van zijn zeven pianoconcerten, het D mol-septet op. 74, de sonates op. 81—op. 92 (vierhandig) en op. 106, en de Rondo's op. 122, 55, 11 en 109, alsmede de Bagatellen op. 107. In totaal schreef hij 125 werken (waarbij ook negen opera's, vijf balletten en pantomimes). Ook schreef H. een pianoschool Ausführliche Anweisung zum Pianofortespiel (1828), een der eerste methodes met aanwijzing voor de vingerzetting. Riemann gaf een samenvatting en omwerking der technische oefeningen uit dit werk uit bij André.