(Portret plaat 79), * 28. 9. 1681 te Hamburg, ✝ 17. 4. 1764 aldaar, componist en theoreticus, doch ook zanger, staatsman en jurist. Was 1697 tenor aan de Hamburgsche opera en muziekonderwijzer.
Twee jaar later werd er zijn opera Die Plejaden vertoond, waarin hij zelf medezong. Protegeerde Händel toen deze te Hamburg kwam, maar kreeg later twist met hem. Werd 1705 onderwijzer van de kinderen van den Engelschen gezant, een jaar later legatiesecretaris, Intusschen componeerde hij en schreef over muziek. In 1715 werd hij muziekdir. en canonicus te Hamburg, zijn kerkelijke muziek had echter een wereldlijk karakter. In 1728 moest hij wegens doofheid zijn ontslag nemen en sedert wijdde hij zich uitsluitend aan de muziekwetenschap. M. heeft veel gecomponeerd, zijn werk heeft hem echter niet lang overleefd; hij schreef o.m. 24 oratoria en cantates, 8 opera's, suites voor piano, twaalf sonates v. fluit (1720— nieuwe uitgave bewerkt door Ary van Leeuwen, 1923), enz. Zijn theoretische werken zijn echter van beteekenis voor ae muziekgeschiedenis. Wij noemen daarvan: Das neu eröffnete Orchester (1713,) Das beschützte Orchester (1717), Das forschende Orchester (1721), Die grosse Generalbassschule (1731), Der volkommene Kapellmeister (1739), Grundlage eitter Ehrenpforte, een lexicon van kunstenaars en geleerden (1740 — een nieuwe uitgave bezorgde Max Schneider 1910) en nog vele andere. Zie verder Heinr. Schmidt, J. M. (1897).