* 27. 2. 1759 te Berlijn, ✝ 19. 8. 1813 aldaar, leerling van J. F.
Agricola en Karl Fasch, moest na het overlijden van zijn vader de leiding op zich nemen van diens drukkerij. Hij voegde daaraan toe een muziekdrukkerij en een muziekhandel, doch de oorlog van 1806 deed hem zijn vermogen verliezen, zoodat hij zich genoodzaakt zag als muziekonderwijzer zijn brood te verdienen. Hij componeerde marschen, dansen, cantates (o.a. Pygmalion, lno. Die Hirten bei der Krippe von Bethlehem), een mis, een Tedeum, een (niet opgevoerd) zangspel. Was muziekcriticus van de „Voss. Zeitung", maakte piano-uittreksels uit opera's van Gluck, schreef o.m,: Versuch über die Vereinigung der musikalischen und oratorischen Deklamation, enz. en gaf 1787—1788 een Klavier-Magazin uit met bijdragen van een aantal componisten. Van zijn drie dochters was Ca r o 1 i n e (1794—1813) een buitengewoon begaafde zangeres en de beide andere goede pianisten.