* 17. 4. 1741 te Blasewitz, ✝ 23. 10. 1801 te Dresden. Ontving zijn eerste opleiding te Dresden, vertoefde 1757— 1764 in Italië, werd 1764 hofcomponist voor kerkmuziek te Dresden, doch bracht de jaren 1765—1768 weder in Italië door, werd 1776 keurvorstelijk kapelmeester, 1786 opperkapelmeester.
Voor de reorganisatie van de kapel van den koning van Zweden bracht hij een paar maal bezoek aan Stockholm, doch hij bleef metterwoon te Dresden gevestigd. Zijn 23 opera's (La clemenza di Tito (1769), La dama soldata, enz.) hebben niet enkel Italiaanschen tekst doch zijn ook Italiaansch van stijl, maar zijn ander werk (18 symphonieën, veel kerk- en pianomuziek alsmede vrijmetselaarsliederen) ademt een Duitschen geest, staat onder Glucks invloed. Zijn missen en vespers worden nog wel te Dresden uitgevoerd. Slechts weinige werken verschenen in druk. Zie: A. G. Meiszner, Bruchstücke zur Biographie J, G. Naumanns (2de dr. 1814) en R. Engländer, J. G. Naumann als Opernkomponist (1922).