(Eugen Huber), (Portret plaat 56), * 15. 9. 1858 te Boedapest, zoon van Karl H., violist, leerling in de eerste plaats van Joachim, trad in Hongarije en te Parijs als virtuoos op, werd 1882 prof. aan het cons. te Brussel, 1886 idem aan de rijksacademie voor muziek te Boedapest en 1919 directeur dier instelling, nadat hij 1911 door de universiteit te Klausenburg tot Dr. h. c. was benoemd. De Hongaarsche regeering heeft hem lid van het Hoogerhuis gemaakt.
Hubay is een voortreffelijk kwartetspeler en een uitstekend leermeester. Leerlingen zijn o.a. Bram Eldering, Szigeti en Nandor Zsolt. Componist o.a. van de opera's Alienor (1891), Der Geigenmacher von Cremona (1894), Der Dorflump (1896), Moosröschen (1903), Lavotta's Liebe (1906), Anna Karenina (1923), vier vioolconcerten, vier symphonieën, in het bijzonder concert- en studiewerken voor zijn instrument en liederen. Bezorgde een nieuwe uitgave van Kreutzers études, en van studiewerken van Rode, Mayseder en St. Lubin. Bij de viering van zijn zeventigsten verjaardag op 1 Sept. 1928 werd medegedeeld, dat er weldra een opera van hem Die Maske te Boedapest zou worden opgevoerd.