* 12. 8. 1853 te Jersitz, ✝ 5. 10. 1919 te Langebrück, pianist en componist. Leerling van zijn vader, Kullak en Kiel, was eerst pianoleeraar en concertpianist te Berlijn en in Galicië, werd 1878 pianoleeraar aan het cons. te Dresden, dirigeerde 1885—1888 de Philharm. concerten aldaar, riep eigen concerten en een eigen koor in 't leven, vestigde zich, wijkende voor intriges te Dresden, 1900 te Langebrück. verwierf 1918 den titel van professor, werd 1919 lid der Berlijnsche kunstacademie.
Als comoonist leeft zijn naam voort door eenige mannenkoren, de koorsymphonie Das Meer (1888) en het symphonisch gedicht Gloria. Schreef daarnaast vele symph. gedichten en andere orkestwerken. koorwerken (o.a. de a cappella-symphonie Morgenwanderung im Gebirge, werken voor piano, voor violoncel, liederen, enz.