Sinds 1914 bestaande, uit Amerika stammende dansmuziek, die sedert 1915 ook in Europa inheemsch géwordén is. Zij vindt haar oorsprong in de muziek der Amerikaansche negers, welke, ofschoon van Afrikaanschen oorsprong, zich toch met verschillende AngloAmerikaansche elementen heeft vermengd.
Zoo gaan pentatoniek, drieklanks-harmonie en gesyncopeerde rhythmiek hand in hand. Voorloopers zijn de „Plantations-Songs" en de „Negrospirituals". De hoofdtrek in de J. is de syncope, waarom men ook wel spreekt van „syncopated music”. Andere voorloopers daarvan zijn cakewalk, foxtrott, e.d., die reeds te voren vasten voet hadden gekregen. Karakteristiek zijn verder het naast elkaar gaan van verschillende rhythmen, het overglijden van toon tot toon en de daaruit ontstane voorliefde voor kwarttonen, elementen, ontleend aan de origineele Afrikaansche negermuziek. Hieruit stamt ook het bizarre gebruik der blaas- en slaginstrumenten, vooral der eerste, bij de J. Het ontwaken der belangstelling in Europa voor deze muziek is een verschijnsel, dat parallel loopt met de interesse voor al het exotische, dat ook het impressionisme beïnvloedt. Karakteristieke instrumenten van de J. zijn behalve de slaginstrumenten, saxophoon, banjo, klavier, trompet. Soms treedt de J. op in kamermuziek- of kamerorkest-bezetting (bij Sam Wooding) of in groot-orkest-bezetting, naar de wijze van een symphonie-orkest (bij Paul Whiteman). Dit laatste bestaat uit 36 instiumenten gespeeld door 22 musici: 2 13 violen (voor bijzondere effecten versterkt tot 8), 2 bassen (event. tuba's), 2 trompetten (ev. bugles), 2 trombones (ook euphonium), 2 k 3 hoorns, 3 saxophoons (ev. clarinet, sarusophoon, sousaphoon), 2 piano's (ook celestal), banjo, pauken, bekkens en ander slagwerk. Het wezen van de J. is een rhythmische „polyphonie", waarin het melodisch-harmonische element ondergaat. De J. heeft zich van het barbaarsche, wild-natuurlijke ontwikkeld tot een min of meer geciviliseerd product der moderne beschaving. Sommigen meenen in haar te zien een volledige, zij het op den spits gedreven decadentie, anderen verwachten haar te kunnen cultiveeren tot hoogsten kunstvorm, zooals eenmaal uit volkslied en volksdans zich in het Avondland de symphonische vormen zich hebben ontwikkeld. Ofschoon de toekomst eerst hierover kan beslissen, kan de J. toch een interessanten kijk geven op het actueele rassenprobleem, vooral in Amerika. Moderne componisten, die den invloed van de J. hebben ondergaan, zijn Strawinsky, Hindemith, Wiéner, Grosz, Grimberg, Milhaud, e.a. Er bestaan zelfs Jazz-scholen en -leermethoden. Omtrent den oorsprong van den naam J. tast men nog in het duister.