Muziek lexicon

Mr. G. Keller en Philip Kruseman (1932)

Gepubliceerd op 15-06-2021

Jacob bijster

betekenis & definitie

* 7. 11. 1902 te Haarlem, organist en comp. Studeerde a. h. conserv. te Amsterdam bij J.

B. de Pauw (orgel en piano), Jul. Röntgen (analyse), A. Tierie (solfège), B. Zweers (harmonie en comp.), v. Milligen (muziekgeschiedenis). In 1922 deed hij eindexamen orgel cum laude en in 1923 piano. In 1924 behaalde hij nog een „prix d'exellence" voor orgel, waarna hij nog bij Zweers verder compositie bleef studeeren. In 1922 werd hij organist b. d. Doopsgez. gemeente te Haarlem, in 1927 werd hij leeraar v. orgel a. d. muziekschool d. M. t. B, d. T, te Amsterdam en in 1929 leeraar voor orgel a. d. Stichting Amst. Conserv., welke functies hij alle nog vervult. Van zijn comp. noemen wij: een sextet v.vier strijkers m. twee hoorns, een zangspel Uriël, v. koor, soli en orkest, werken v. piano, viool en piano, orgel en pianoliederen. Hij werkt aan een symph. gedicht Liana v. orkest.

< >