* 4. 6. 1874 te Rotterdam, cellist, broeder van J. H.
O., studeerde a. d. muziekschool teRotterdam van: Oscar Eberle (cello), Max v. d. Sandt en Prof. Gernsheim (piano), Th. Verhey (theorie) enWillyHess (ensemblespel).Van 1892—'93 was hij lid v. h. concertgebouworkest, vervolgens solo-cellist in „the Scottish orchestra” te Edinburg en tevens met Dr. Ad. Brodsky, Ernst Denhof en Maurice Sons, lid van de „Chamber concerts" aldaar. In 1897 solo-cellist v. h. Philh. Ork. te Leipzig, van 1899—1910 solocellist der „Frankfurter Museumkonzerte", terwijl hij tevens nog verder studeerde bij Prof. Hugo Becker. Van 1910—'12 was hij te Londen als concert-cellist en leeraar gevestigd, 1915 werd hij hoofdleeraar a. h. Geisler Kons. te Posen en tevens dirigent a. h. stedelijk theater aldaar. In 1918 was hij als concertmeester en dirigent a. d. Poolsche Staatsopera en Prof. a. d. Staatsakademie v. muziek werkzaam, in 1919 als solo-cellist a. h. Dresdener Philh. orkest, in 1920 als zoodanig te Stockholm onder Schneevoigt bij het „Konzertföreningen". Sedert 1923 is O. als solocellist te Arnhem werkzaam. Behalve zijn werkzaamheid als orkestcellist maakte hij tevens vele concerttournées, o.a. door Engeland, Duitschland, Polen, Rusland en Zweden en leidde vele cellisten op.