Muziek lexicon

Mr. G. Keller en Philip Kruseman (1932)

Gepubliceerd op 15-06-2021

Hoorn

betekenis & definitie

(Plaat 86 J, Een der voornaamste en bestklinkende metalen blaasinstrumenten van bet hedendaagsch orkest. De eerste hoorns waren horens van runderen of rammen (zie ook art.

Blaasinstr.), later werd de hoorn uit metaal ('t eerst uit brons) vervaardigd. Omdat de hoorn een vrij lange buis met beker is, en die buis, tengevolge van zijn lengte, moeilijk te hanteeren was, kwam men op het denkbeeld die buis te winden. De hoorn was een natuurinstrument, d.w.z. men kon er alleen de natuurtonen op voortbrengen; hij had dus hiaten in zijn tonenreeks, die belemmerend werkten in bet gebruik. Men kwam daaraan tegemoet door verschillende beugels afwisselend op het instrument te zetten, waardoor het lA, 1/i, VA, 2 enz. tonen lager werd gestemd en dus ook alle natuur- of boventonen van dien zooveel lageren toon, kon geven. Dat was echter te omslachtig, maar het werd verholpen toen de Ventielen (zie ald.) waren uitgevonden en op den hoorn aangebracht. Van toen af was de hoorn een volwaardig, chromatisch instrument en werd hij door de groote componisten met voorliefde en uitnemenden uitslag aangewend. De toon van den hoorn kan verschillend zijn; bij zeer sterk aanblazen wordt hij dreunend en dreigend, bij een zachten aanzet week, droomerig en teer. De hoorn is een der moeilijkst te bespelen blaasinstrumenten. 2) Op het orgel een 4, 8 of 16 voets tongwerk, met opslaande tongen en trechtervormige bekers.

< >