* 22. 12. 1879 te Amsterdam, wijdde zich na het onderwijs op het gymnasium te hebben genoten, aan de muziek. Studeerde bij K.
Ph. Mönch (piano), M. Wolters en J. C. Dudok (viool), doch voornamelijk bij Bern. Zweers (harmonie en compositie). Was eenigen tijd werkzaam bij de Ned. Opera van C. van der Linden, gaf onderricht en betrad ten slofte het pad der journalistiek. Was 1903—1905 een der muziekverslaggevers van „De Telegraaf", 1905—1915 muziekredacteur van „De Nieuwe Courant", thans in dezelfde positie aan „Het Handelsblad", waarin hij tevens muziekkronieken schrijft. R. is daarnaast redacteur van het maandblad „Het- Orgel", leeraar in muziekgeschiedenis aan het Muzieklyceum te Amsterdam en aan de Midd. School voor meisjes. Hij was eenigen tijd voorzitter van het hoofdbestuur van de Ned. Ver. voor den Volkszang en afwisselend met mgr. J. A. S. van Schaik, voorzitter van den Ned. Volkszangbond, o.a. tijdens het volkszangcongres van 1921 te Arnhem. Is verder commissaris van het hoofdbestuur van de Ned. Toonkuntenaarsvereeniging, voorzitter van het genootschap „Muziek en Religie". Schreef in de serie Mannen en Vrouwen van Beteekenis, biografieën van R. Strauss en Mahler, terwijl binnenkort van zijn hand het licht zal zien De muziek als geestelijk element in de beschaving, een reeks van voordrachten door hem voor den Vrijz. Prot. Radio-omroep gehouden. In zijn kronieken behandelt R. gaarne de muziek der 17de en 18de eeuw, het vraagstuk der Bach-interpretatie en de geschiedenis der Ned. toonkunst.