(Portret: Plaat 5), * 1658 te Londen, ✝ 21. 11. 1695 te Westminster (Londen), de grootste Engelsche componist der 17de eeuw. Begon als koorknaap bij de koninklijke kapel, en studeerde onder Cooke en Humfrey en ontving ook onderricht van Dr.
Blow. In 1680 werd hij organist van Westminster Abbey, 1683 hofcomponist. Ondanks zijn vroegtijdigen dood heeft Purcell buitengewoon veel gecomponeerd. Noemen wij in de eerste plaats zijn muziek bij drama's van Shakespeare, Shadwell, Dryden, Molière, enz. Zelf heeft hij slechts één opera geschreven: Dido and Aeneas (1688 of 1689), een werk, dat nauwelijks een uur in beslag neemt, doch den componist doet kennen als een man van fijn muzikaal gevoel, een melodist en ervaren kunstenaar. Maar het krachtigst is zijn talent in de gewijde muziek, een honderdtal werken, voor het meerendeel Anthems, met Latijnschen of Engelschen tekst. Verder componeerde hij kroningscantates, Ayres, Catches, instrumentale werken, virginaalmuziek, enz. De stijl zijner kunst toont verwantschap met de Romeinsche en Venetiaansche school doch heeft ook veel eigens en als Burney schrijft, dat „zoo hij met een lang leven ware gezegend, wij (Engelschen) onze eigen muziek zouden gehad hebben, ten minste zoo goed als die van Frankrijk en Duitschland", dan is dit niet onjuist. Sinds 1876 wordt door de Purcellsociety gewerkt aan een volledige uitgave van Purcells composities; reeds zijn er 30 deelen verschenen en nog is men niet aan het einde. Barclay Squire heeft virginaalmuziek van hem uitgegeven, Jensen vioolsonates. Een goede biografie vanf den kunstenaar is 1927 bij de Oxford University Press verschenen van de hand van Dennis Arundell, zie ook G. E. P. Arkwright, P.'s Church-music in het Julinummer 1910 van het tijdschrift Mus. Antiquary, W. H. Cummings, H. P. (1882 — volksuitg. 1923). P.'s eenige hem overlevende zoon Eduard (* 6. 9. 1689, ✝ Aug. 1740) was eveneens een kundig musicus (organist).