* 25. 5. 1889 te Berlijn, zoon van Andreas M„ studeerde zang, daarna van 1907 af muziekwetenschap te Marburg, Leipzig en Berlijn, promoveerde 1910 tot Dr. phil. te Rostock, werd 1919 privaatdocent te Halle (S.), 1925 buitengewoon hoogleeraar te Heidelberg, 1925 dir. der Staatsakademie f. Kirchen und Schulmusik Charlottenburg en Honorar Prof. a. d.
Berlijnsche universiteit. Ook treedt hij als oratorium- en concertzanger op. Componeerde het sprookjesspel Die Liebe der Rosemarei (1912); Gesang der Vestalin voor alt en orkest (1912), liederen, koren en motetten. Schreef o.a. Die Musikergenossenschaften im deutschen Mittelalter (1910), Der evangelische Choral als rhythmisches Gebilde (1921), Geschichte der deutschen Musik, (3 dln, deel I 1920, deel II 1922, deel III 1924, en verschillende herdrukken), Musikalisches Wörterbuch (1923), samen met Oscar Noë: Technik d. deutschen Gesangskunst (Samml. Göschen 1911, nieuwe uitgave 1921) en vele tijdschriftartikelen op musicologisch gebied. In opdracht der „Deutsche Akademie" bezorgt M. in samenwerking met A. Sandberger een kritische uitgave van de complete werken van C. M. von Weber. Een bewerking van Webers Euryanthe met nieuwen tekst (Die sieben Raben) van M. werd 1915 te Berlijn opgevoerd, een bewerking van Handels Orlando furioso te Halle (1922).