(Portret plaat 34), * 7. 7. 1860 te Kalischt (Bohemen), ✝ 18. 5. 1911 te Weenen, de belangrijkste symphonist uit het na-romantische tijdperk, dirigent van de eerste grootte. Kwam 1875 aan het cons. te Weenen (Epstein, Fuchs en Krenn), terwijl hij tevens aan de universiteit studeerde.
Zijn composities uit dien tijd heeft hij later vernietigd. Kwam in nauwere aanraking met Bruckner, van wiens 3de symphonie hij een voortreffelijk pianouittreksel maakte. In 1880 nam hij een dirigentschap te Hall aan en componeerde daar zijn eerste werk, Das Klagende Lied voor soli, koor en orkest (later omgewerkt). Het eerste deel daarvan is niet gepubliceerd en is in het bezit van zijn zuster Justine, gehuwd met den violist Arn. Rosé. Mahler was achtereenvolgens dirigent te Leibach, Olrnütz, Kassei, Praag, Leipzig, Boedapest, Hamburg en Weenen, en toen hij 1897 te Weenen directeur der opera was, had hij reeds veel gecomponeerd, de Lieder eines fahrenden Gesellen, de liederen uit Des Knaben Wunderhorn, ten slotte vier symphonieën. Tot 1907 bleef hij operadirecteur te Weenen, had in dien tijd nieuw leven gebracht in het repertoire en intusschen o.m. gecomponeerd zijn Kinder-Totenlieder, zijn 5de, 6de, 7de en 8ste symphonie. Hij ging naar Amerika als opera- en concertdirigent te New-York. In den zomer van 1908 voltooide hij zijn Lied von der Erde (eerste uitv. te München, 1911 onder Brano Walter), componeerde zijn 9de symphonie (eerst 1912 onder Bruno Walter uitgevoerd), maakte een schets voor een 10de, dirigeerde 1910—1911 nog eens in Amerika (laatste concert 1911) en keerde, door typhus aangetast, naar Weenen terug, waar hij overleed. Biographieën van den meester schreven: R. Specht, G. M. (1905 en een grootere 1913). Paul S ✝ e ✝ a n, G. Af. (1910, 4e druk 1921), G. A d 1 e r, G. M. (1916), terwijl een uitmuntende biographie in het Nederl. verscheen van Wouter Hutschenruyter, G. M. (1929). Een uitgave van Mahlers brieven bezorgde zijn weduwe Alma Maria M.: Brief e G. M.'s (1924).