* 27. 7. 1784 te ClermontFerrand, ✝ 3. 10. 1852 aldaar, componist. Leerling van Hüllmandel, Dussek, Reicha en Cramer te Londen, legde hij zich vooral toe op de compositie van kamermuziek, schreef echter behalve
36 strijkkwartetten en 34 kwintetten ook opera's (Le Colporteur, enz), vier symphonieën, sonates voor verschillende instrumenten, enz. In 1842 werd hij, hoewel zoon van een Engelsch edelman, als opvolger van Cherubini benoemd tot lid der Académie. Van zijn werk maakt men thans alleen nog wel eens zijn kwintetten. De zeer zware baspartijen had hij speciaal voor den virtuoos op den contrabas Dragonetti (zie daar) geschreven.