Muziek lexicon

Mr. G. Keller en Philip Kruseman (1932)

Gepubliceerd op 15-06-2021

Generale bas

betekenis & definitie

is de naam van een bas, waarboven door becijfering de betreffende accoorden worden aangegeven. Opgekomen in Italië aan het einde der 16de eeuw, verbreidde zich ± 1600 deze schrijfwijze snel en buitengewoon.

Men kan de generale basmethode het best opvatten als een soort muzikale stenografie, waarbij aan het improviseerende talent van den toenmaligen speler groote speelruimte werd toegestaan, maar ook hooge eischen werden gesteld. Bij de te zingen (of spelen) melodie was de volledige bas (generale bas) genoteerd en daarboven in cijfers al die aanwijzingen, die betrekking hadden zoowel op de accoorden als de aanvullende middelstemmen. Hier kon zich dan het improvisatietalent doen gelden. Toen eenerzijds dit talent begon te tanen, anderzijds de muzikale zetting gecompliceerder werd, bleek het noodig, de generale bas-schrijfwijze te vervangen door volledige noteeringen, die we dan ook al bij J. S. Bach vinden. Practisch gesproken duurt de generale basperiode ± van 1600 tot 1750. Daarna wordt deze schrijfwijze vastgelegd in een stelsel, dat als harmonieleer moest dienen, daarvoor echter practisch te kort schoot, omdat het in de technische oefeningen de melodie uitschakelde, — en theoretisch, omdat het niet voldoende tot uitdrukking bracht de werkelijke functioneele harmonische verhoudingen. Toch heeft het grootste deel der 19de eeuw geleden (wat de muzikale compositie betreft) onder deze eenzijdige en beperkte vorming. Eerst in het laatste gedeelte der 19de eeuw kwamen andere beschouwingen op, die meer aansloten bij vroegere (grootendeels vergeten) theorieën (Zarlino) en daardoor een juister beeld konden scheppen van de werkelijke harmonische verhoudingen (von Oettingen 1866, Riemann, enz.) Reeds in 1722 poogde Rameau een rationeele theorie op te bouwen in zijn „Traité de l’harmonie", maar deze poging heeft niet voldoende kunnen uitwerken, omdat Rameau niet kwam tot de vaststelling der zelfstandigheid van het Mollgeslacht, maar hierin slechts een wijziging (modification) van Dur kon bespeuren. Ofschoon hij later eenigszins terugkwam van deze beschouwing, was dit niet voldoende, een volle en juiste theorie der harmonie te ontwerpen. Hier volgen eenige bijzonderheden der becijfering in de generale basleer:1. jj ^ hebben betrekking op de terts van den drieklank; moet de kwint veranderd worden, dan geeft men dit aan door5$, 5b, 5^.
2. Een 6 vereischt de sext, dus samen terts en sext (sextaccoord; 6 = verhooging van de sext; een verplaatsingsteeken onder of boven de 6 heeft betrekking op de terts.
3. Een 4 vraagt de kwart; ®/4 beteekent dus kwart en sext boven de bastoon (kwartsextaccoord),
4. 6 n — terts + kwint -(- sext (kwintsextacc.). 4/3 terts + kwart + sext (tertskwartacc.). 2 = seconde + kwart + sext (seconde-acc.).
5. 7 — septime bij den drieklank; 9 bovendien nog de none.
6. Een horizontale streep beteekent liggenblijven der betreffende tonen.

Bekende werken over generale basleer (z.g. harmonieleer )zijn o.a.: Riemann (6e druk, 1928), S. Jadassohn (1883); Louis en Thuille (1907).

< >