* 15. 10. 1844 te Rocken, ✝ 25. 8. 1900 te Weimar. De vermaarde wijsgeer dient hier in de eerste plaats vermeld te worden om zijn verhouding tot Wagner, dien hij eerst hoogelijk vereerde, terwijl kort voor zijn krankzinnigheid die vereering in den heftigsten afkeer veranderde.
Uit de eerste periode dagteekenen zijn werken: Die Geburt der Tragödie aus dem Geiste der Musik (1872) en Richard Wagner in Bayreuth (1876). Tegen Wagner zijn daarentegen gericht: Der Fall Wagner (1888) en Nietzsche contra Wagner (1889). De wijsgeer was echter ook componist; hij schreef o.m. Hymnus an das Leben, voor koor en orkest (1887), Hymnus an die Freundschaft voor koor en piano vierhandig (1874), Manfred, meditatie voor piano vierhandig (1872, voor orkest bewerkt door Peter Gast), 17 liederen met pianobegeleiding, veel pianomuziek. Zijn aanteekeningen op Bizets Carmen gaf Hugo Daffner in 1912 in het licht. Een volledige uitgave zijner comp. wordt sedert 1924 uitgegeven onder leiding van G, Göhler (le deel: Liederen). Zie verder E d. K u 1 k e, Rich. Wagner und Fr:. N. (1890), H. Bé 1 art, Fr. N. und Rich. Wagner (1907) en Fr. N.’s Leben (1910), P. Lasserre, Les idees de N. sur la musique (1907), W. D a h m s, Die Offenbarung der Musik. Eine Apotheose Friedr. N.'s (1922).