Muziek lexicon

Mr. G. Keller en Philip Kruseman (1932)

Gepubliceerd op 15-06-2021

Friedrich ernst koch

betekenis & definitie

* 3. 7. 1862 te Berlijn, ✝ 30. 1. 1927 aldaar, componist. Was eerst als cellist verbonden aan het hoforkest, vervolgens dirigent te Baden-Baden, daarna zangleeraar aan het Lessinggymnasium te Berlijn, verwierf 1900 den titel van professor, werd 1901 lid der Academie, 1912 id.

Senaat, 1927 dir. der Theorie-afd. van de Hochschule. Componeerde twee symphonieën (op. 4 en op. 10), een symph. fuga, een Deutsche Rhapsodie op. 31 voor viool en orkest, een Romantische Suite op. 37 voor piano en orkest, een strijktrio op. 9 (bekroond met den Mendelssohnprijs), de oratoria Von der Tageszeiten op. 29 en Die Sündflut op. 32, de cantates Der gefesselte Strom op. 29, Die deutsche Tanne op. 30, de opera's Die Halliger, Lea, Die Hügelmühle, „Heitere Madrigale" voor 4 tot 6 stemmen, op. 45, motetten, werken voor piano met andere instrumenten, liederen, enz.

< >