Muziek lexicon

Mr. G. Keller en Philip Kruseman (1932)

Gepubliceerd op 15-06-2021

Franz lehar

betekenis & definitie

(Portret plaat 18), * 30. 4, 1870 te Komorn (Hong.), operettecomponist. Opgeleid voor violist aan het conserv. te Praag, werkte hij eerst mede in een orkest te Barmen-Elberfeld, daarna militair kapelmeester in tal van plaatsen.

Na zich zonder succes aan de ernstige kunst te hebben gewijd, is hij door zijne operettes, in de eerste plaats door Die lustige Witwe, wereldvermaard geworden. Als melodist is hij dan ook uniek. Het is een zeer groote reeks operettes, die Lehar met onuitputtelijken rijkdom jaar op jaar produceert. De voornaamste daarvan zijn: Der Rastelbinder (1902), Die lustige Witwe (1905), Der Graf von Luxemburg (1909), Zigeunerliebe (1910), Eva (1911), Die ideale Gattin (1913), Die blaue Maiur (1920), Die TangoKönigin (1921), Cloclo (1924), Paganini (1925), Friederike (1928) en Das Land des Lachelns (1930). L. heeft bovendien een groot aantal liederen, marschen en dansen geschreven; tot zijn jeugdwerk behooren o.a. eenige sonates en een vioolconcert.

< >