* 2. 4. 1803 te Rain in O. Beieren, ✝ 20. 1. 1890 te München, broeder van Ign.
L., componist, leerling van K. Ett, Sechter en Stadler, vriend van Schubert. Was eerst dirigent bij het Kärntnertortheater, in 1834 dirigent te Mannheim, 1836 hofkapelmeester, 1852 Generalmusikdirektor te München, 1868 als zoodanig op zijn verzoek gepensionneerd, daar hij door R. Wagners benoeming aldaar op den achtergrond was geraakt. Werd in 1872 door de universiteit te München tot Dr. phil. h. c. benoemd. Zeer vruchtbaar componist (ongeveer 190 werken), uitstekend contrapuntist, maar academisch. Componeerde o.a. 8 symphonieën, 8 suites voor orkest, 4 opera's fDie Bürgschaft, Alidia, Catarina Cornaro en Benvenuto Cellini), de oratoria Moses en Die vier Menschenalter, mannenkoren (Sturmesmythe, Schlachtgesang, Kriegers Gebet, enz.), Requiem, missen, kamermuziek( ook voor blaasinstrumenten), pianostukken, liederen, enz.