(Portret plaat 79), * 25. 3. 1784 te Bergen in Henegouwen, ✝ 26. 3. 1871 te Brussel, musicoloog, componeerde reeds als tienjarige knaap en was organist in zijn geboorteplaats. Onmiddellijk na zijn studietijd a. h. conserv. te Parijs waar van 1800—03 Rey, Boieldieu en Pradhèr zijne leeraren waren) ving hij muziekhistorische en theoretische studiën en publicaties aan, die hem zijn grootsten roem zouden schenken.
Zijne eerste groote arbeid in deze richting was een geschiedenis v. h. Gregoriaansche gezang, welk werk echter zulk een grooten omvang aannam, dat het tot publicatie nimmer is gekomen. In 1806 deed hij een rijk huwelijk, maar hij verloor spoedig al zijn geld door het faillissement van een Parijsche bank. In 1813 werd hij organist en leeraar a. d. muziekschool te Douai. In 1818 ging hij weder naar Parijs terug en werd 1821 leeraar v. comp. a. h. Conservatoire. In 1827 richtte hij de Revue musicale op, die hij vijf jaren redigeerde; tevens was hij nog als muziekrecensent werkzaam, in hetzelfde jaar werd hij bibliothecaris v. h. Conserv. In 1833 volgde zijne benoeming tot dir. v. h. conserv. te Brussel, welk ambt hij tot zijn dood (39 jaren lang) vervulde, tevens was hij als dirigent en lid van de Brusselsche Academie werkzaam. Onder zijne leiding kwam het conserv. tot grooten bloei, zoodat het met dat te Parijs op één lijn werd gesteld. Hoewel F. vrij veel heeft gecomponeerd (o.a. 2 symphonieën, 6 opera's, vele kerkelijke muziekwerken en werken voor piano) zijn zijne werken nagenoeg vergeten. Als musicoloog en schrijver van theoretische werken echter wordt zijn naam ook thans nog met eere genoemd. Zijn werkkracht en veelomvattende kennis wekken groote bewondering. Van zijne theoretische werken noemen wij; Méthode élémentaire et abrégée d’harmonie et d’accompagnement (1824, meermalen herdrukt en in België en Frankrijk veel gebruikt, ook in andere talen vertaald), Traité de la fugue et du contrepoint (1825), Traité de l'accompagnement de la partition (1829), Solfèges progressifs (1827, meermalen herdrukt), Méthode des méthodes de piano (1837), Traité complet de la théorie ei de la pratique de l'harmonie (1844 — elfde druk 1875, en in verschillende talen vertaald). Van zijn muziekhistorische werken moet in de eerste plaats worden genoemd: Biographie universelle des musiciens et bibliographie, générale de la musique (1837—44, acht deelen — tweede druk 1860—65 — een supplement hierop heeft A. Pougin in 1878—80 laten volgen), een der belangrijkste muziek-lexicographische werken ook thans nog van groot belang, speciaal voor de latere Italiaansche, Fransche en Nederlandsche muziekgeschiedenis. Verder: Quels ont été les mérites des Néerlandais dans la musique aux 14e, 15e ei 16e siècle (1829 — door de Ned. Akademie bekroond), Notice biographique de Nicolo Paganini (1851), Antoine Stradivarius (1856 met Aanhangsel over de ontwikkeling der strijkinstrumenten) en nog vele andere. Zeer vele artikelen van zijn hand verschenen in verschillende muziektijdschriften en een aantal grootere werken bleven onvoltooid en manuscript. Zijn vrouw Adélaide Louise Cathérine F.—geb, Robert (* 23. 9. 1792 te Parijs, ✝ 3. 6. 1866 te Brussel) vertaalde Staffords History of music in het Fransch.