Fr.: sons harmoniques. Bijzondere toonvoortbrenging op strijkinstrumenten, door den vinger niet vast op de snaar te drukken, maar los er op te plaatsen.
De aldus verkregen flageoletten zijn de zoogenaamde „natuurlijke" flageolettonen. Bij de „kunstmatige" wordt één vinger vast neergezet, zoodoende de snaar verkort en als het ware een snaar van geringere lengte gevormd, en de andere vinger, op de boven omschrevene wijze neergezet. Deze eigenaardige opzet der vingers, waardoor de snaar slechts even, licht, wordt aangeraakt, heeft het effect dat deze, behalve over de geheele lengte, ook nog in verschillende deelen, onderling van gelijke lengte, in trilling wordt gebracht.1) octaaf | octaaf
2) kwint v/h oct. | kwint v/h oct. | kwint v/h oct.
3) dubbel oct. | dubbel oct. dubbel oct. | dubbel oct.
In bovenstaande teekening wordt de snaarlengte door de horizontale lijnen aangegeven; de, korte, loodrechte streepjes zijn de plaatsen waar de vinger ter verkrijging van de flageolettonen kan worden neergezet.
Volgens voorbeeld 1) trilt de snaar in 2 gelijke helften; de vinger wordt los opgezet op de plaats van het octaaf. (Op de helft der lengte; zie onder natuurtonen). De twee deelen geven elk dat octaaf. Volgens voorbeeld 2) trilt de snaar in 3 gelijke derde deelen, die elk de kwint van het octaaf geven. Plaatsing der vinger op 2/3 of 1/3, op de plaats dus van de kwint, of het octaaf van de kwint. (Zie onder natuurtonen). Volgens voorbeeld 3) trilt de snaar in 4 gelijke kwartsgedeelten, die elk het dubbele octaaf geven. Plaatsing der vinger op 3/4 of op 1/4, op de plaats dus van het dubbele octaaf of van de kwart, (zie onder natuurtonen). Plaatsing op 1/2 zou gelijk zijn aan voorbeeld 1). Bovenstaande voorbeelden worden voor de A-snaar als volgt genoteerd:
Zie voor de snaarverdeeling ook verder onder natuurtonen en trillingverhouding. Zie voor het volledig overzicht der flageolettonen en de wijze van aanteekening o.a. de instrumentatieleer van Berlioz, Strauss en Widor. Men consulteere verder: E. Ergo: Dans les propylées de l'instrumentation, hoofdstuk: „La production des sons harmoniques", en Heller: Lehre der Flageolettöne (1925), Van de flageoletten wordt door het eigenaardige timbre, dat doet denken aan het register van de fluit, in onzen tijd, zoowel in solostukken als in orkestpartijen (ook voor de contrabassen), rijkelijk gebruik gemaakt. Zie hiervoor de reeds genoemde werken over instrumentatie en de moderne orkestpartituren, o.a. Ravel: Rhapsodie espagnole* Prélude à la nuit en Strawinsky: l'Oiseau de feu (réorchestration van 1919), 2e maat in cijfer 3, voor flageolet-glissandi (in laatstgenoemd werk voor violen, alten en celli).
Ook de harp kan flageolettonen voortbrengen; hier is men echter beperkt tot het octaaf (deeling der snaar in 2 gelijke helften).
Flageolet, een overgebleven lid der familie van de bekfluiten (Schnabel-flöte, Flûte- à-bec); zij klinkt een octaaf hooger dan de gewone dwarsfluit, en is schril van toon. 2) Een register in het orgel, dat in toon en omvang met de fl. overeenkomt,