Laatste deel van een instrumentaal werk (sonate, trio, kwartet, symphonie) of opera. De vorm der finale kan zeer verschillend zijn.
Bij de instrumentale werken der 18e eeuw heeft zij gewoonlijk een rondo-vorm (zie daar) en draagt zij het karakter van een opgewekt slot, een tintelend besluit. (Men vergelijke de finales der strijkkwartetten en symphonieën van Haydn.) Mozart heeft reeds in sommige zijner finales (o.a. van de Jupiter-symphonie) meer den nadruk gelegd op dat deel, o.a. door breede behandeling en diepgaande bewerking der thema's. Beethoven (o.a. in de 5e en 9e symphonie, het strijkkwartet op. 59 no. 3) en na hem vele anderen (o.a. Schumann, Brahms, Mahler, Franck in zijn Prélude, Choral et Fugue) geven in de finale het eigenlijke hoogtepunt van het werk; zij beschouwen het laatste deel als de bekroning, de apotheose. De opera-finale heeft een vrije structuur; gewoonlijk bestaat zij uit een serie van betrekkelijk korte, afgesloten vormen, waaraan de symmetrie natuurlijk niet ontbreekt. De afsluiting der finale wordt soms gevormd door het stretto. (zie daar).