* 1. 6. 1771 te Panna, ✝ 3. 5. 1839 te Parijs, componist. Was reeds op twintigjarigen leeftijd kapelmeester te Venetië, doch wijdde zich in het bijzonder aan het componeeren van opera's.
In 1797 ging hij met zijn vrouw, de zangeres Riccardi naar Weenen, waar hij tot 1801 bleef en o.a. succes had met zijn groote opera Camilla (1799). Tot 1806 toefde hij te Dresden, waar hij o.a. Leonora ossia l'amore conjugale (1804), dezelfde stof behandelend als Beethovens Fidelio, componeerde. In 1806 kwam hij in Napoleons dienst, ging met hem naar Parijs, waar hij 1812 Spontini opvolgde als directeur van het Théâtre Italien. Hij bleef dat tot 1827, zij het ook niet zonder strubbelingen, waarbij hem onrecht werd aangedaan. Later is dat goedgemaakt o.a. door zijn benoeming (in 1831) tot lid der Académie des Beaux Arts en tot directeur van de kapel van Louis Philippe (1832). Zijn bekendste,ook in onzen tijd nog niet vergeten werk is de éénacter Le maître de chapelle (1821). Beha' ne opera's schreef hij ook oratoria, een passie-muziek, vele cantates, aria's, duetten, enz., verder een Symphonie bacchante, marschen en dansen v. militaire muziek, vioolsonates, pianovariaties, enz.