* 12. 10. 1862 te Elbogen (Boh.), musicoloog. Studeerde aanvankelijk in de rechten en de philosophie, doch wijdde zich ten slotte aan de muziek onder leiding van Oskar Paul.
Werd muziekredacteur van ,.Daheim", 1892 redacteur van de „Hamburger Nachrichten", trad 1908 in de directie van het cons. van Vogt, werd 1913 tot professor benoemd, 1923 doctor h. c. Schreef o.m.: Bayreuther Fanfaren; Die Nibelungen in Bayreuth (1896), Die moderne Oper (1894), gidsen voor Wagners werken, biografieën van Wagner, Grammann, Nikisch. Componist van liederen, symphonische gedichten (Pierrot lunaire, Die versunkene Glocke, Frau Holle), de symphonische fantasie Das Meer, pianomuziek, een koorwerk Twardowsky op. 10 v. mannenkoor, mezzosopraan en ork., enz.