* 24. 10. 1811 te Frankfort a.M,,✝ 11- 5- 1885 te Keulen, dirigent en componist. Studeerde te Frankfort en Weimar (Hummel), was 1828—1835 als pianoleeraar te Parijs gevestigd, werd na kort verblijf in Italië (1840—1841) tweede-dirigent aan het Gewandhaus te Leipzig (onder zijn vriend Mendelssohn) en trad na te Dresden en Dusseldorp korten tijd als orkestleider werkzaam te zijn geweest, in 1850 als zoodanig te Keulen op.
Daar is hij vele jaren het middelpunt van het muzikale leven geweest, was er behalve dirigent ook directeur van het Conservatorium en trad er herhaaldelijk als pianist op. Ook in het buitenland, Frankrijk, Engeland alsmede te Amsterdam heeft hij zich doen hooren, terwijl hij bovendien 1851—1852 dirigent was van de Italiaansche opera te Parijs. Vele der weleer vermaarde Rijnsche muziekfeesten hebben onder zijn leiding gestaan. De universiteit te Bonn verleende hem in 1868 den doctorstitel. Van zijn talrijke composities hebben den meesten opgang gemaakt zijn beide oratoria: Die Zerstörung Jerusalems (1840) en Saul (1853) en enkele zijner cantates (Ver. Sacrum, Loreley, Israels Siegesgesang, Die Nacht, Pfingsten, Aas der Edda). Van zijn vijf opera's Romilda (1839), Ein Traum in der Christnacht (1845), Conradin (1847), Die Katakomben (1862) en Der Deserteur (1865) heeft geen stand kunnen houden. Verder componeerde hij hymnen, psalmen, symphonieën, liederen, sonates, enz.Hiller heeft als feuilletonist meegewerkt aan de „Köln. Ztg.” Zijn werk als zoodanig is later gebundeld onder den titel Aus dem Tonleben unserer Zeit Persönliches und Musikalisches. Ook schreef hij Erinnerungen an Mendelssohn en een veel gebruikt, vele malen herdrukt studiewerk Uebungen zum Studium d. Harmonie und des Kontrapunkts (1860, 16e druk 1897).