Muziek lexicon

Mr. G. Keller en Philip Kruseman (1932)

Gepubliceerd op 15-06-2021

Felix petyrek

betekenis & definitie

* 14. 5. 1892 te Brünn, pianist en componist. Leerling van zijn vader, organist; studeerde te Weenen, o.a. bij Godowsky en Sauer (piano) en Schreker (comp.) en was 1919—1921 leider van een opleidingsklasse voor muziekonderwijzers aan het Mozarteum te Salzburg, 1921—1923 leeraar voor piano bij de orkestschool der Hochschule te Berlijn, vertoefde 1923—1926 in Italië.

Werd 1926 professor der meesterklasse voor piano en lector voor muziekwetenschap aan het Odeon Athenon te Athene, doch geeft zomercursussen aan het Mozarteum te Salzburg. P. heeft naam gemaakt als vertolker van moderne pianomuziek. Als componist behoorde hij aanvankelijk tot de gematigden onder de jongeren, maar in zijn jongste werk zocht hij nieuwe banen langs nieuwgedachte toonladders te bereiken. Componist van kamermuziek (pianotrio, sextet voor clarinet, strijkkwartet en piano, octet voor blaasinstrumenten), pianomuziek (zes Grotesken), 24 stukken naar Oekrajinische volkswijzen, Passacaglia en Fuga op een Jodler uit Stiermarken, vier fuga's in den vorm van een suite, zes Grieksche rhapsodieën en sonate), een wintersprookjesspel Die arme Mutter und der Tod (1924), twee pantomimes, vijf gewijde liederen („geistliche Musiken”), en een gewijde opera; Der Gorten des Paradieses.

< >