* 19. 2. 1841 te Tortosa, ✝ 19. 8. 1922 te Barcelona, componist. Was eerst koorknaap in zijn geboortestad.
Leerde muziektheorie bij Antonio Nin en Serra doch is overigens autodidact. Toen hij 1873 operettedirigent was, onderwees hij muziekgeschiedenis aan het cons. te Madrid, werd docent aan het Ateneo aldaar, en werd tot lid der academie voor schoone kunsten gekozen, welk eere-ambt hem echter werd ontnomen, toen hij in 1904 naar Barcelona verhuisde. Richtte de „Capella Isidoriana" tot bestudeering der oude Spaansche muziek op, riep een aantal muziektijdschriften in het leven. Zijn opera Los Pirineos, 1892 voltooid, en een Fransche vertaling van zijn brochure Por nuestra Musica, waarin hij aandrong op de oprichting van een nationale muziekschool, maakten hem buiten de grenzen van zijn vaderland bekend. Bij zijn eigen landgenooten vond hij niet de ware waardeering, hoewel de vrijmaking van de Spaansche kunst van Italiaanschen invloed zeer sterk aan hem is te danken. Schreef een groot aantal werken over Spaansche muziekgeschiedenis, waarvan in het bijzonder vermelding vereischen: Cancionero popular espanol (3 dln), Hispaniae Scholae musica sacra (4 dln), componeerde opera's, waarvan Cleopatra (1878 te Frankfort opgevoerd) bekroond werd en de trilogie Los Pirineos (1892) met La Celestina het meest tot zijn roem hebben bijgedragen. Verder enkele operettes, lyrische' muziek en cantates (II Tasso a ✝ errata, Glosa, sinfonia Jubilar), een mis voor soli, koor, orkest en orgel en andere kerkmuziek, orkestwerken (Festa, Lo cant de les montanyes, Otger, treurmarsch), een strijkkwartet, Liederenbundels, enz.